ECLI:NL:RBDHA:2022:4447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
09/000321-22 en 09/251572-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • I. Doves
  • T. Venneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het gooien van zwaar vuurwerk naar handhavers tijdens jaarwisseling 2021 met overweging over gevaarzetting en oplegging van deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 december 2021 in Zoetermeer zwaar vuurwerk, een Cobra 6, naar handhavers gooide. De verdachte, geboren in 2003 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk. Tijdens de zitting op 8 april 2022 heeft de officier van justitie bewezenverklaring van de tenlastelegging gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor het eerste feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd door het vuurwerk te ontsteken en te gooien, wat levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor de handhavers met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan het vuurwerkverbod dat gold tijdens de jaarwisseling en dat zijn handelen getuigde van een gebrek aan respect voor de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/000321-22 en 09/251572-20 (tul)
Datum uitspraak: 22 april 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Doves en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. T. Venneman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 december 2021 te Zoetermeer,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een Cobra 6 althans zwaar vuurwerk tot
ontploffing te brengen,
en daarvan/daardoor levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,
te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2021 te Zoetermeer
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen zwaar vuurwerk, te weten een Cobra 6 in de
richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 31 december 2021 te Zoetermeer,
opzettelijk, professioneel vuurwerk, te weten één en/of meerdere Cobra(s) 6 althans
één en/of meerdere stuks zwaar vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik,
voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat door de teweeggebrachte ontploffing levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op verdere specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PL-nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer, - Leidschendam / Voorburg, bureau Zoetermeer met bijlagen (genummerd pagina 1 t/m 59, met dubbeltelling van pagina’s 31 t/m 38).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 31 december 2021, voor zover inhoudende (p. 13-14):
Op 31 december 2021 bevond ik mij te Zoetermeer. Ik was samen met mijn collega [slachtoffer 1] .
Een van de jongeren gooide heel gericht en met kracht een stuk vuurwerk naar ons, dat zowel ik als mijn collega [slachtoffer 1] maar net kon ontwijken. Ik zag dat hij dat stuk vuurwerk pakte, ik zag vervolgens dat hij het aanstak en zonder enige twijfel gericht en met kracht naar ons toegooide. Ik rende snel naar achteren weg, terug in de richting van het surveillancevoertuig. Ook [slachtoffer 1] deed dat. Nog voor wij bij het surveillancevoertuig waren hoorde ik vlak achter mij een ontzettend harde knal. Het stuk vuurwerk dat door die jonge man was gegooid knalde vlak achter mij uit elkaar. Mijn oren piepten ervan, zo hard was die knal.
Als ik was blijven staan en het stuk vuurwerk, dat naar mijn overtuiging een zogenaamde Cobra was, op mij of vlak bij mij ter ontploffing gekomen was, zou ik daar zeker letsel aan hebben overgehouden.
2. Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 2] , opgemaakt op 1 januari 2022 voor zover inhoudende (p. 16):
Wij zagen dat er net een Cobra was aangestoken. Ik zag eerst een rode vlam en daarna hoorde ik een hele harde knal.
De jongen keek mij in het gezicht aan en ik zag dat de jongen met kracht een bovenhandse gooi maakte in onze richting. Ik zag op dat moment het vuurwerk op me af komen en ik wist dat ik heel hard moest rennen om niet geraakt te worden. Ongeveer 7 meter bij mij vandaan ontplofte de Cobra.
3. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 31 december 2021, voor zover inhoudende (p. 18):
Plaats delict: Zoetermeer
Pleegdatum: 31 december 2021
Ik zag dat een van die jonge mannen ons had gezien en ik zag dat hij een groot stuk vuurwerk pakte, dit aanstak en keihard en met kracht heel overduidelijk in onze richting gooide.
Het was echt een groot stuk donkergekleurd vuurwerk. Ik rende terug naar ons surveillancevoertuig en Lisette
(de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] )deed datzelfde. Ik hoorde vlak achter mij een gigantische knal. Dat moet dat stuk vuurwerk zijn geweest dat zonder twijfel opzettelijk naar ons werd gegooid. Toen ik omkeek zag ik nog een grote rookpluim op enkele meters achter mij.
4. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt op 1 januari 2022 voor zover inhoudende (p. 20):
Ik weet vrijwel zeker dat het een Cobra 6 was die gegooid werd. Een Cobra 6
heeft een zogenaamde pre-burner. Ik zag eerst een rood vlammetje voordat de Cobra tot ontploffing kwam. De Cobra 6 heeft ongeveer een lengte van 13 centimeter.
Ik heb in het verleden bij de politie een cursus gevolgd om verschillende soorten illegaal vuurwerk te herkennen.
Ik hoorde op ongeveer 10 meter afstand dat de Cobra tot ontploffing kwam.
5. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] opgemaakt op 31 december 2022, voor zover inhoudende (eerste p. 31):
Ik zag dat de jongen een stuk vuurwerk uit zijn zak haalde en aanstak. Ik zag dat hij dat stuk vuurwerk heel gericht naar die twee handhavers gooide. Dat deed hij naar mijn grote overtuiging heel erg gericht en met veel kracht. Ik zag dat die handhavers snel terug naar hun auto renden. Toen hoorde ik een vreselijke klap. Het leek wel een handgranaat die ontplofte. Dat stuk vuurwerk wat door die gozer was gegooid kwam vlak achter die handhavers tot ontploffing. Als die handhavers niet zouden zijn weggerend zou dat vuurwerk op hun of in ieder geval vlak bij hun zijn ontploft.
Op de plaats waar die jongen had gestaan, toen hij zware vuurwerk naar de
handhavers gooide, zag ik een verpakking van Cobra's liggen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 januari 2022, voor zover inhoudende (tweede p. 34-35):
Ik, [verbalisant] , hoofdagent van politie, werkzaam als generalist tactische opsporing en materiedeskundige vuurwerk, bij de eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, in het Team Milieu, en tevens behorende tot het Team Centraal Onderzoek Vuurwerk (COV), verklaar:
Een Cobra 6 is vuurwerk van het soort flashbanger en voornamelijk voorzien van categorie F4. Vuurwerk van categorie F4 is professioneel vuurwerk en is ingedeeld in lijst 3 van de strafvorderingsrichtlijn.
De Cobra 6 zal wanneer het tot ontbranding komt eerst een paar seconden een fel rood gekleurde vlam genereren gevolgd door een luide knal met een lichtflits. Op een afstand van 15 meter is het geluidsniveau 135 decibel.
Bij de zwaarste stukken knalvuurwerk met lont ontstaat gevaar voor dodelijk letsel als het knalvuurwerk tot ontploffing komt in de onmiddellijke nabijheid van het hoofd, de nek of de romp van een onbeschermd persoon. Dit is vooral het geval bij stukken vuurwerk met een effectlading van meerdere tientallen grammen, zoals de Cobra 6, de super Cobra 6 of vergelijkbare typen vuurwerk. Bij het tot ontploffing komen bestaat verder kans op oogletsel (onder meer afhankelijk van de kracht van de lading) in de nabije omgeving (tot circa tien meter) van de plaats van ontploffing bij onder andere dit soort knalvuurwerk. Ook kan gehoorschade opgelopen worden, waarbij de afstand waarop dit gevaar bestaat afhankelijk is van de omstandigheden, zoals reflecties.
7. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 april 2022, voor zover inhoudende:
Op 31 december 2021 te Zoetermeer heb ik vuurwerk afgestoken. Ik hoorde iemand uit de groep “politie” roepen. Het werd toen één minuut stil. Ik stak het vuurwerk aan en gooide het recht naar voren. Het vuurwerk kwam ongeveer tien meter voor mij terecht. Het vuurwerk kwam in de buurt van de handhavers terecht. Toen ik het vuurwerk losliet rende ik weg. Ik weet dat het gevaarlijk vuurwerk is.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Cobra 6
Ten laste gelegd is dat de verdachte een Cobra 6 tot ontploffing heeft gebracht. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een Cobra 3 – een aanzienlijk minder zwaar stuk vuurwerk dan een Cobra 6 – heeft afgestoken. De rechtbank constateert dat hij hierover niet eerder heeft verklaard, ofschoon hij daartoe meermalen de gelegenheid heeft gehad. Het late tijdstip van deze verklaring doet afbreuk aan de geloofwaardigheid ervan. Bovendien vindt deze verklaring weerlegging in het dossier. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het vuurwerk een Cobra 6 betrof. De rechtbank hecht in het bijzonder waarde aan deze verklaring, omdat [slachtoffer 1] deskundig is op het gebied van herkenning van illegaal vuurwerk. Zijn verklaring sluit aan bij de bevindingen van de materiedeskundige vuurwerk. De rechtbank stelt dan ook vast dat het door de verdachte afgestoken vuurwerk een Cobra 6 was.
Opzettelijk een ontploffing teweeg brengen
Voor bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde is vereist dat komt vast te staan dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op het teweegbrengen van een ontploffing. Zijn opzet hoeft niet gericht geweest te zijn op het teweegbrengen van de gevolgen van die ontploffing. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het opzet van de verdachte was gericht op het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte heeft immers verklaard dat hij een stuk vuurwerk, waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat het een Cobra 6 was, heeft afgestoken.
Gevaarzetting
Bij de beantwoording van de vraag of er levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, gaat het erom of naar algemene ervaringsregels het te duchten gevaar redelijkerwijs voorzienbaar was.
Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van de beide aangevers en van de [getuige] , leidt de rechtbank af dat de verdachte een Cobra 6 heeft aangestoken en recht naar voren in de richting van de aangevers heeft gegooid. De rechtbank leidt uit die verklaringen ook af dat de Cobra 6 in de directe nabijheid de aangevers zou zijn ontploft als zij niet tijdig zouden zijn weggerend. Gelet op de bevindingen van de materiedeskundige en hetgeen algemeen bekend kan worden verondersteld over het gevaar van (zwaar) vuurwerk, stelt de rechtbank vast dat er door het handelen van de verdachte gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aangevers te duchten was, in het bijzonder oog- en oorletsel. Dit gevaar was naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar. Aan die gevaarzetting doet niet af dat, zoals de raadsman heeft betoogd, de aangevers tijdig hebben kunnen wegrennen. Bepalend is dat de verdachte onverhoeds een zwaar stuk vuurwerk heeft aangestoken en richting de op hem toelopende aangevers heeft gegooid. Op dat moment was voor hen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten.
De rechtbank kan niet vaststellen dat er levensgevaar te duchten was.
Heeft de verdachte de aangevers gezien?
Hoewel voor de bewezenverklaring niet van belang, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de aangevers moet hebben gezien toen hij de Cobra 6 gooide. Uit de verklaringen van de aangevers en de [getuige] blijkt immers dat de afstand tussen de verdachte en de aangevers gering was, dat de verdachte aangeefster [slachtoffer 2] aankeek en vervolgens gericht de Cobra 6 naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gooide. Bovendien was er vlak daarvoor vanuit de groep waarin de verdachte stond “politie” geroepen. De rechtbank acht de andersluidende verklaring van de verdachte hierover dan ook ongeloofwaardig.
3.5.
De bewezenverklaring
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op 31 december 2021 te Zoetermeer opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een Cobra 6 tot ontploffing te brengen en daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te duchten was;
2
hij op 31 december 2021 te Zoetermeer opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten één Cobra 6, bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden geformuleerd door de reclassering in het rapport d.d. 7 februari 2022.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden, het reclasseringsrapport d.d. 7 februari 2022, alsmede de eerdere toezegging van de werkgever dat de verdachte zijn werkzaamheden weer kan oppakken zodra hij weer in vrijheid wordt gesteld.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft tijdens de afgelopen jaarwisseling een zwaar stuk vuurwerk, een Cobra 6, aangestoken en naar twee handhavers gegooid. Hiermee heeft de verdachte een zeer gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Slechts doordat de handhavers tijdig konden wegrennen, is voorkomen dat zij zwaar letsel opliepen. Het bezit van dergelijk vuurwerk door particulieren is verboden. Afgelopen jaarwisseling gold er bovendien een algeheel vuurwerkverbod, waar de verdachte zich dus niets aan gelegen heeft laten liggen. De handhavers waren belast met de handhaving van dat verbod en kwamen af op een melding dat er vuurwerk werd afgestoken nabij een kinderopvangcentrum. Toen zij op de verdachte afliepen om hem aan te spreken, gooide hij de Cobra 6 naar hen. Wat zijn beweegredenen zijn geweest is onduidelijk gebleven, maar de rechtbank is van oordeel dat de verdachte er door zijn handelen blijk van heeft gegeven geen respect te hebben voor het gezag en de veiligheid van anderen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 januari 2022. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder een werkstraf van 20 uur heeft gekregen wegens overtreding van het Vuurwerkbesluit in december 2020. De verdachte liep daarnaast ten tijde van het plegen van het onderhavige feit in een proeftijd, verbonden aan een andere veroordeling.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 7 februari 2022. Daarin staat dat de verdachte moeite heeft met het organiseren van zijn eigen gedrag en met goede keuzes maken en dat hij problemen heeft met agressieregulatie. Er bestaan vermoedens van een reactieve hechtingstoornis en/of disharmonisch intelligentieprofiel, en de verdachte is gediagnostiseerd met een Non-Verbal Learning Disability. Vóór zijn voorlopige hechtenis woonde de verdachte in een beschermde woonvorm van het Leger des Heils, Vast & Verder. De reclassering adviseert bij veroordeling de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het volgen van een opleiding. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard na zijn detentie weer bij Vast & Verder te willen wonen. Ook heeft hij verklaard een opleiding te willen volgen en open te staan voor behandeling en begeleiding.
Gelet op de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden in beginsel passend. Gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd, zal de rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, te weten 6 maanden, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op toekomstige justitiële contacten terug te dringen. Tevens legt de rechtbank de bijzondere voorwaarde op dat hij de komende twee jaar thuis zal blijven rondom de jaarwisseling, omdat de verdachte de afgelopen twee jaar rondom de jaarwisseling met de politie in aanraking is gekomen.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet, gelet op het hiervoor overwogene, geen aanleiding om de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen, zoals door de raadsman is verzocht. De gronden die aan de voorlopige hechtenis ten grondslag liggen, zijn ook thans nog aanwezig. Het daaruit voortvloeiende belang van strafvordering weegt zwaarder dan het persoonlijk belang van de verdachte om een eventueel hoger beroep in vrijheid af te kunnen wachten.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 200,00 bestaande uit immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, gelet op de bepleite vrijspraak.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 200,00 naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 december 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021.
De rechtbank bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van vier dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Ook bepaalt de rechtbank dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 24 februari 2022 gevorderd dat de bij parketnummer 09/251572-20 door de kinderrechter in deze rechtbank op 11 januari 2021 voorwaardelijke opgelegde werkstraf van 40 uren ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, omdat het feit waarvoor de verdachte is veroordeeld een andersoortig feit betrof, namelijk binnen de familiaire sfeer.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf waartoe de verdachte werd veroordeeld bij voormeld vonnis. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. In de omstandigheid dat het andersoortige feiten betreft, zoals de raadsman heeft gesteld, ziet de rechtbank geen reden om van toewijzing van de vordering af te zien.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1 a, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten;
- 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer;
- 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Middendreef 293, 8233 GT te Lelystad, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of soortgelijke zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig acht. Het innemen van medicatie kan een onderdeel zijn van de behandeling;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Vast en Verder van het Leger Des Heils of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich actief inzet voor het verkrijgen en het behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van een opleiding of betaald werk;
- zich van 31 december 2022 om 20.00 uur tot 1 januari 2023 om 08.00 uur en van 31 december 2023 om 20.00 uur tot 1 januari 2024 08:00 uur bevindt op het adres waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven en zich hiervoor controleerbaar opstelt tegenover de politie;
geeft opdracht aan het Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, waarbij voorwaarden zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe, tot een bedrag van € 200,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 200,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat indien het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 4 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 11 januari 2021, gewezen onder parketnummer 09/251572-20, te weten een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie;
wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.