ECLI:NL:RBDHA:2022:4496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huurtoeslag op basis van nieuw feit inzake inkomen uit sparen en beleggen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar huurtoeslag voor het jaar 2017, die door verweerder was vastgesteld op nihil. De herziening was gebaseerd op een melding uit de Basisregistratie Inkomen (BRI) dat eiseres in 2017 voordeel uit sparen en beleggen had genoten. Eiseres betwistte dat verweerder beschikte over een nieuw feit, zoals vereist onder artikel 21, eerste lid, letter a, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Zij stelde dat verweerder al op 7 september 2018 op de hoogte was van haar vermogen, en overhandigde een document met vooraf ingevulde gegevens.

De rechtbank oordeelde dat niet in geschil was dat eiseres in 2017 een vermogen had van € 25.829 en dat zij daardoor geen recht had op huurtoeslag. Eiseres had pas op 10 februari 2021 haar aangifte inkomstenbelasting voor 2017 gedaan, wat leidde tot een aanslag op 16 maart 2021. De rechtbank concludeerde dat verweerder pas in 2021 op de hoogte was van het inkomen uit sparen en beleggen van eiseres, en dat dit inderdaad een nieuw feit vormde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees erop dat de kennis van de inspecteur inkomstenbelasting niet aan verweerder kon worden toegerekend, aangezien het om verschillende bestuursorganen ging.

De uitspraak werd gedaan door mr. G.J. Ebbeling, met mr. H.J. Habetian als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/3985

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van12 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: W.C.J. Kuipers),

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

De bestreden beslissing op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 mei 2021 op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van verweerder van 3 april 2021 waarbij de definitieve berekening van de huurtoeslag voor het jaar 2017 is herzien naar nihil.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2022. De gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank schriftelijk bericht niet op de zitting aanwezig te zullen zijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Naar aanleiding van een melding uit de Basisregistratie Inkomen (BRI) dat eiseres over het jaar 2017 voordeel uit sparen en beleggen heeft genoten, heeft verweerder bij het besluit van 3 april 2021 de huurtoeslag voor het jaar 2017 van eiseres herzien naar nihil.
2. Niet in geschil is dat de waarde van de bezittingen van eiseres in 2017 € 25.829 bedroeg, dat zij in dat jaar voordeel uit sparen en beleggen heeft genoten en dat zij als gevolg daarvan geen aanspraak heeft op huurtoeslag. Eiseres stelt echter dat verweerder niet beschikt over een nieuw feit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, letter a, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) (nieuw feit) omdat verweerder al op
7 september 2018, het moment van de oorspronkelijke definitieve berekening huurtoeslag voor het jaar 2017, bekend was met haar vermogen. Zij heeft in dat verband een stuk overgelegd met als kopje “Vooraf ingevulde gegevens van [eiseres] ” waarin de desbetreffende banksaldi staan vermeld.
3. Niet in geschil is dat eiseres pas op 10 februari 2021 de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) heeft gedaan voor het jaar 2017 en dat dit heeft geleid tot de aanslag IB/PVV 2017 van 16 maart 2021. Die informatie is vervolgens verwerkt in de BRI waarna verweerder hiervan kennis heeft genomen. Dat betekent dat verweerder pas in 2021 bekend is geworden met het inkomen uit sparen en beleggen van eiseres en dat hij dus beschikt over een nieuw feit. Dat wellicht de inspecteur voor de inkomstenbelasting eerder over die informatie kon beschikken gezien het door eiseres overgelegde stuk, maakt dat niet anders. De inspecteur inkomstenbelasting en verweerder zijn immers twee verschillende bestuursorganen zodat de eventuele wetenschap van de inspecteur inkomstenbelasting niet kan worden toegerekend aan verweerder. Niet gebleken is dat verweerder eerder dan in maart 2021 wist dat eiseres voor het jaar 2017 voordeel uit sparen en beleggen had.
4. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)