ECLI:NL:RBDHA:2022:4500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
C/09/594512 / FA RK 20-3823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht bij echtscheiding en partneralimentatie met Servische elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen de man, [Y], en de vrouw, [X]. De rechtbank heeft zich eerder internationaal bevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding. De vrouw, die feitelijk in Servië verblijft, heeft een verzoek tot partneralimentatie ingediend. De rechtbank oordeelt dat de gewone verblijfplaats van de vrouw in Servië ligt, waardoor Servisch recht van toepassing is op het alimentatieverzoek. De rechtbank wijst het verzoek tot partneralimentatie af, omdat het onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank handhaaft de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime naar Servisch recht, zoals eerder vastgesteld. De man heeft verzocht om een nadere termijn voor verweer tegen nieuwe verzoeken van de vrouw, wat door de rechtbank is toegestaan. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en verdere beslissingen over de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime aangehouden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummers: FA RK 20-3823 (echtscheiding) en FA RK 21-4585 (afwikkeling huwelijksvermogensregime)
Zaaknummers: C/09/594512 (echtscheiding) en C/09/614682 (afwikkeling huwelijksvermogensregime)
Datum beschikking: 2 mei 2022

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 29 mei 2020 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T.A. Bouman te Almere (voorheen: mr. B. Kuppens te Den Haag).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,
volgens de Basisregistratie Personen geregistreerd als wonende te [woonplaats] ,
feitelijk verblijvende in Servië,
advocaat: mr. M. Groenleer te Den Haag (voorheen: mr. S.E. de Geus te Den Haag en mr. A. Huseinovic te Tilburg)

Procedure

Bij beschikking van deze rechtbank van 12 april 2021 heeft de rechtbank zich bevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen en is iedere verdere beslissing over de echtscheiding en de nevenvoorzieningen aangehouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het F9-formulier van 11 juni 2021 van de vrouw, met producties 8 t/m 10 (naar de rechtbank begrijpt 11 t/m 14);
  • het e-mailbericht van 4 augustus 2021 van de man, met als bijlage het formulier verdelen en verreken;
  • het F9-formulier van 24 september 2021 van de vrouw, waarin zijn advocaat verzoekt de zaak voor drie maanden aan te houden omdat partijen hebben afgesproken buiten de rechtbank om via een eigen mediator tot een financiële afwikkeling te komen;
  • de brief van 20 oktober 2021 van de man, waarin hij mededeelt dat de mediation niet is gestart en ook niet zal gaan starten;
  • de brief van 29 november 2021 van de man;
  • de brief van 15 december 2021 van de vrouw;
  • het F9-formulier van 17 januari 2022 van de vrouw;
  • de brief van 23 januari 2022 van de man, waarin hij verzoekt om een mondelinge behandeling en de echtscheiding reeds uit te spreken;
  • de brief van 27 januari 2022 van de vrouw;
  • de akte nadere invulling standpunten vrouw van 1 april 2022, met nieuwe verzoeken en waarvan de producties 15 t/m 29 zijn binnengekomen op 5 april 2022;
  • de brief van 5 april 2022 van de man, met daarin het verzoek op de zitting alleen de echtscheiding en de partneralimentatie te behandelen;
  • de brief van 6 april 2022 van de vrouw, met daarin bezwaar tegen voornoemd verzoek;
  • de brief van 6 april 2022 van de man, met daarin een reactie op het bezwaar van de vrouw en waarin hij verzoekt (subsidiair) op grond van artikel 7.6 van het procesreglement en artikel 87 lid 6 Rv de producties buiten beschouwing te laten;
  • de brief van 7 april 2022 van de man, met als bijlagen producties 19 t/m 22;
  • de brief van 12 april 2022 van de man, met als bijlagen producties 23 t/m 27.
Op 13 april 2022 is de behandeling op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de man, vergezeld door de tolk [tolk 1] en bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, vergezeld door de tolk [tolk 2] en bijgestaan door haar advocaat.
Door de advocaat van de man zijn pleitnotities voorgedragen en overgelegd.

Gewijzigde verzoeken vrouw

De vrouw verzoekt nu zelfstandig, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad:
de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek de echtscheiding uit te spreken dan wel het verzoek af te wijzen;
een door de man, met ingang van de datum waarop partijen officieel gescheiden zijn, te betalen partneralimentatie vast te stellen van € 2.000,- bruto per maand. althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken (ten aanzien van het vermogen) dan wel af te wijzen;
te bepalen dat de rekening van de man met nummer [rekeningnummer] bij de [Bank 1] in Gibraltar aan de man wordt toebedeeld, tegen betaling aan de vrouw van de helft van het saldo op deze rekening op 15 augustus 2019, met veroordeling van de man bankafschriften in het geding te brengen waaruit het saldo op die datum blijkt en met veroordeling van de man dit bedrag aan te vrouw te betalen;
de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan een naamswijziging van de gezamenlijke rekening van partijen bij de [Bank 2] met nummer [bankrekeningnummer] in die zin dat de rekening voortaan uitsluitend op naam van de vrouw komt te staan in plaats van op beider naam;
de man te veroordelen een bedrag van € 110.000,- en een bedrag van € 56.054,81 aan de vrouw te betalen, uit hoofde van de uitspraak van de Servische rechtbank van 31 januari 2022, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 31 januari 2022, althans met ingang van een datum als de rechtbank juist acht;
de man te veroordelen de woning aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) [woonplaats] aan de vrouw te verkopen en te leveren, tegen betaling door de vrouw aan de man van € 6.350,- en met bepaling dat de kosten van de notaris bij helfte zullen worden gedeeld;
de vrouw een termijn te geven van drie maanden, met ingang van de datum waarop partijen officieel gescheiden zijn, om te onderzoeken of zij toedeling van de woning aan de [adres 2] te ( [postcode 2] ) [woonplaats] kan financieren, met bepaling dat:
a. als zij daartoe in staat is, de woning aan haar toe te delen, tegen betaling door de vrouw aan de man € 4.819,50 en helft van de aflossingen vanaf 15 augustus 2019 tot de dag van toedeling van de woning aan haar, waarbij de kosten van de notaris bij helfte worden gedeeld;
b. als zij daartoe niet in staat is: te bepalen dat de woning verkocht moet worden, waarbij de opbrengst na betaling van de hypothecaire geldlening als volgt wordt verdeeld:
i. de vrouw krijgt haar inleg van € 148.100,- terug;
ii. de man krijgt 100% van de aflossingen vanaf 15 augustus 2019 tot aan de datum van verkoop terug;
iii. het restant wordt bij helfte verdeeld;
9. te bepalen dat de appartementen aan de [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te ( [postcode 3] ) [woonplaats] uitsluitend aan de vrouw in eigendom toebehoren en zij ter zake deze appartementen niets aan de man is verschuldigd, met veroordeling van de man mee te werken aan registratie in het kadaster dat Servisch huwelijksvermogensrecht van toepassing is, voor zover de medewerking van de man nodig zou zijn.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat zij bij de tussenbeschikking van 12 april 2021 heeft overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt beslist of overwogen.
Echtscheiding
Rechtsmacht
Bij voornoemde tussenbeschikking heeft deze rechtbank zich aldus internationaal bevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoekschrift van de man tot echtscheiding.
Toepasselijk recht
De rechtbank zal op grond van artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
De vrouw stelt dat de man niet ontvankelijk is in zijn echtscheidingsverzoek.
De rechtbank overweegt hierover dat ondanks dat er op 4 mei 2022 een zitting in Servië is gepland – waar volgens de vrouw naar alle waarschijnlijkheid op dat moment de echtscheiding zou worden uitgesproken – op dit moment nog nergens de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de man kan worden ontvangen in zijn echtscheidingsverzoek. Het verweer van de vrouw dat de man geen belang zou hebben bij zijn echtscheidingsverzoek omdat in Servië de echtscheiding eerder een feit zou zijn, behoeft daarom geen verdere bespreking meer.
Pensioenverweer
De vrouw voert wegens gebrek aan wetenschap over het al dan niet verloren gaan van een bestaand vooruitzicht op het nabestaandenpensioen door de echtscheiding een pensioenverweer. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
De rechtbank zal het door de vrouw gevoerde preliminaire pensioenverweer als onvoldoende onderbouwd gesteld afwijzen.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank zal dan ook het verzoek van de man tot echtscheiding toewijzen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van het echtscheidingsverzoek, heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van de verzochte partneralimentatie als nevenvoorziening (artikel 3, sub c van de Verordening van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna: de Alimentatieverordening)).
Toepasselijk recht
Uit artikel 3 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 23 november 2007 (hierna: het Alimentatieprotocol) volgt dat de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde leidend is voor het recht dat van toepassing is op het alimentatieverzoek.
De vraag waar de vrouw haar gewone verblijfplaats heeft, en daarmee welk recht van toepassing is, houdt partijen verdeeld.
De vrouw stelt dat haar gewone verblijfplaats in Nederland is omdat het centrum van haar belangen in Nederland is. Ter onderbouwing daarvan voert zij de volgende feiten aan:
  • de vrouw heeft een Nederlands mobiel nummer;
  • de vrouw rijdt een Nederlandse auto, met Nederlands kenteken, Nederlands rijbewijs en verzekering in Nederland;
  • de vrouw heeft een scooter met Nederlands kenteken;
  • de vrouw heeft haar ziektekostenverzekering in NL;
  • de vrouw is lid van diverse clubs in Amsterdam en Den Haag;
  • de vrouw is belastingplichtig in NL;
  • de vrouw solliciteert in Nederland;
  • de vrouw heeft haar inburgeringsdiploma behaald.
De man betwist dat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland is. De vrouw heeft immers zelf in diverse procedures die zij in Servië heeft opgestart, aangegeven dat haar gewone verblijfplaats in Servië is en haar tijdelijke verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat ondanks volgens artikel 20 van het Alimentatieprotocol bij de uitleg ervan rekening moet worden gehouden met het internationale karakter ervan en met de noodzaak eenvormigheid te bereiken in de wijze waarop het wordt toegepast, het Alimentatieprotocol niet voorziet in een definitie van het begrip ‘gewone verblijfplaats’. Uit het Toelichtend Rapport bij dit protocol blijkt dat het begrip ‘gewone verblijfplaats’ een zekere duurzaamheid impliceert. Een verblijf van tijdelijke aard is in ieder geval niet voldoende om van een gewone verblijfplaats te spreken, zoals blijkt uit het Toelichtend Rapport (zie ook ECLI:NL:PHR:2018:697). Voor de uitleg van het begrip ‘gewone verblijfplaats’ zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Uit de Tweede Finse zaak (ECLI:EU:C:2009:225) en de Mecredi-zaak (ECLI:EU:C:2010:829) van het HvJEU volgt dat voor de bepaling van de gewone verblijfplaats onder meer van belang is: (a) de duur van het verblijf, (b) de regelmatigheid van het verblijf, (c) de omstandigheden van en de redenen voor het verblijf, (d) de nationaliteit van een persoon en (e) familiale en sociale banden.
De rechtbank neemt voor haar beoordeling het volgende in aanmerking. De vrouw is op dit moment 38 jaar en is medio 2015 naar Nederland gekomen. Sinds medio 2019 – ongeveer drie jaar – verblijft de vrouw niet meer (langdurig) in Nederland. Dit omdat haar afhankelijke verblijfsvergunning is ingetrokken. Voor 2015 heeft de vrouw (nagenoeg) altijd in Servië gewoond en ook nu verblijft zij in Servië bij haar familie. De vrouw, die de Servische nationaliteit heeft, beschouwt zichzelf als een ‘Serbian citizen’. Dit was voor de vrouw dan ook redengevend om in 2016 op de Servische ambassade in [plaats] te trouwen en is voor de vrouw ook nu redengevend om naar Servisch recht de echtscheiding in Servië uitgesproken te krijgen, zoals door haar advocaat op de zitting naar voren gebracht. Dit terwijl de vrouw in 2016 wel al in Nederland woonde. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de processtukken blijkt dat de vrouw bij de procedures in Servië aangeeft dat haar gewone verblijfplaats in Servië is, de vrouw ondanks het behalen van de inburgeringscursus niet of beperkt Nederlands spreekt en de duur van het verblijf van de vrouw in Nederland niet substantieel verschilt van de duur dat de vrouw inmiddels weer in Servië verblijft. Gelet op al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, oordeelt de rechtbank dat de gewone verblijfplaats van de vrouw in Servië is, al dan niet (weer) is veranderd naar Servië (artikel 3 lid 2 van het Alimentatieprotocol). De intentie van de vrouw om haar leven in Nederland te willen voortzetten en de administratieve feitelijkheden die de vrouw daarvoor heeft aangedragen, acht de rechtbank in het licht van de voorgaande omstandigheden niet zwaarwegend genoeg om tot een ander oordeel te komen. Dit leidt tot de conclusie dat Servisch recht van toepassing is (geworden) op het alimentatieverzoek.
Met de man, is de rechtbank vervolgens van oordeel dat de vrouw haar alimentatieverzoek niet (voldoende) heeft onderbouwd. Dat de vrouw ervan uitging dat Nederlands recht van toepassing was op het verzoek, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De man heeft immers in zijn verweer eerder aangevoerd dat het standpunt dat Nederlands recht van toepassing zou zijn hem bevreemde en als de vrouw consequent zou zijn in haar stellingen voor wat betreft de bevoegdheid van de Servische rechtbank ook Servisch recht van toepassing zou zijn op de alimentatie. Het had vervolgens op de weg van de vrouw gelegen om al dan niet een subsidiair standpunt in te nemen. Ook op de zitting heeft de man aangevoerd wat toepassing van het Servische recht voor het verzoek van de vrouw zou moeten betekenen, namelijk afwijzing. De vrouw heeft vervolgens nagelaten haar verzoek nader te onderbouwen of anderszins een verzoek te doen. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie zal dus als onvoldoende onderbouwd gesteld worden afgewezen.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Rechtsmacht
Aangezien de Nederlandse rechter op grond van Brussel II-bis rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van de
nevenverzoeken over het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Toepasselijk recht
Tussen partijen is niet langer in geschil dat Servisch recht van toepassing is (en blijft) op de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen op grond van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130.
Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank het primaire verzoek van de man tot vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap naar Nederlands recht zal afwijzen.
Inhoudelijke beoordeling
Op 1 april 2022 heeft de vrouw een akte nadere invulling van haar standpunten via Zivver ingediend, met (nieuwe) verzoeken voor de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime naar Servisch recht. Producties 15 t/m 29 ter onderbouwing van die nieuwe verzoeken zijn niet via Zivver meegenomen en (pas) bij de rechtbank ingekomen op 5 april 2022 en bij de man op 7 april 2022. Dit is buiten de tien dagen termijn.
Hierom heeft de man primair verzocht hem een nadere termijn te verlenen om zich te kunnen verweren tegen de nieuwe verzoeken die door de vrouw in het kader van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime naar Servisch recht zijn gedaan. Subsidiair verzoekt hij de producties de buiten de tien dagen termijn zijn ingediend buiten beschouwing te laten. De vrouw heeft in reactie daarop primair verzocht om de nieuwe verzoeken op de zitting te behandelen en subsidiair een termijn aan de man te verlenen.
Zoals ter zitting met partijen is besproken, zal de rechtbank het verzoek van de man om nog schriftelijk verweer te voeren tegen de nieuwe verzoeken in het kader van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime toestaan. Dit omdat de rechtbank van oordeel is dat de man anders in zijn procesbelang wordt geschaad. Met partijen heeft de rechtbank op de zitting afgesproken dat de man in de gelegenheid zal worden gesteld om uiterlijk op 1 juni 2022 pro forma een verweerschrift in te dienen, of bij een uitstelverzoek uiterlijk op 1 september 2022. De vrouw wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld om daarop binnen drie maanden te reageren, uiterlijk op 1 september 2022 (dan wel bij een uitstelverzoek uiterlijk op 1 december 2022).
De rechtbank zal zich vervolgens zo spoedig mogelijk beraden over de voortgang van de procedure.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum huwelijk] 2016 op de Servische ambassade te [plaats] ;
stelt vast dat Servisch recht van toepassing is op de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen;
stelt de man in de gelegenheid om uiterlijk op 1 juni 2022 pro forma (of bij een uitstelverzoek uiterlijk op 1 september 2022 pro forma) een verweerschrift in te dienen tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw in het kader van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen;
stelt de vrouw in de gelegenheid om, na ontvangst van het verweerschrift, binnen drie maanden, uiterlijk 1 september 2022 pro forma (of bij een uitstelverzoek uiterlijk 1 december 2022) te reageren op het verweerschrift;
houdt iedere verdere beslissing over de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime naar Servisch recht aan;
wijst af het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie en het verzoek van de man tot vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap naar Nederlands recht.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Koper, rechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. S. Verhoef als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 2 mei 2022.