Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te bezitten.
Bestreden besluit 2: Terugkeerbesluit en inreisverbod
2 Op 26 april 2022 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij uit de stukken heeft opgemaakt dat sprake is van een eerder opgelegd terugkeerbesluit. Gezien het feit dat eiser de Europese Unie niet heeft verlaten zou het beroep tegen het bestreden besluit 2 dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Dit besluit is onverplicht opgelegd en heeft geen rechtsgevolgen, aldus eiser.
3. De rechtbank stelt vast dat aan eiser op 5 maart 2021 een terugkeerbesluit is opgelegd in het kader van de ambtshalve beoordeling van artikel 64 van de Vw. Dit terugkeerbesluit staat in rechte vast. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dat besluit niet duidelijk worden afgeleid welk land als land van terugkeer is beoogd. Verweerder heeft dan ook terecht aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd (bestreden besluit 2) voorafgaand aan het opleggen van de tweede maatregel van bewaring (bestreden besluit 3). Het bestreden besluit 2 vermeldt expliciet Tunesië als land waarnaar eiser dient terug te keren. Dit besluit roept daarom wel degelijk rechtsgevolgen in het leven die niet al eerder waren ontstaan. De beroepsgrond treft dan ook geen doel.
4. Het bestreden besluit 2 is verder niet inhoudelijk betwist. Het beroep is ongegrond.
Bestreden besluit 1 en bestreden besluit 3
5. Aan bestreden besluit 3 moet een rechtsgeldig terugkeerbesluit ten grondslag worden gelegd. De beroepsgrond dat dit niet het geval is, treft, gelet op overweging 3 en 4, geen doel.
6. Hoewel beide maatregelen van bewaring zijn gebaseerd op een andere wettelijke grondslag heeft verweerder aan beide besluiten dezelfde zware en lichte gronden ten grondslag gelegd, namelijk:
Als zware gronden, dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden, dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Deze maatregelen worden door de rechtbank dan ook samen beoordeeld. Wel is van belang dat de beoordeling ten aanzien van het bestreden besluit 1 slechts ziet op de vraag of aan eiser een schadevergoeding moet worden toegekend, omdat de maatregel die bij dat besluit is opgelegd inmiddels is opgeheven.
7. Eiser betwist de zware grond 3a. Eiser voert aan dat hij wel op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, omdat sprake is van een gereguleerde overdacht vanuit België naar Nederland in het kader van de Dublinverordening.
8. Niet in geschil is dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen voorafgaand aan zijn asielaanvraag op 14 oktober 2020. Dat dit zich in 2020 heeft voorgedaan, laat onverlet dat eiser op enig moment zonder geldig reisdocument Nederland is ingereisd. Dat eiser later via een gereguleerde overdracht nogmaals Nederland is ingereisd in het kader van de Dublinverordening, maakt niet dat deze zware grond niet aan eiser kan worden tegengeworpen.
9. Verder betwist eiser de zware grond 3b. Eiser voert aan dat hij zich niet enige tijd aan het toezicht heeft kunnen onttrekken, omdat hij onder toezicht heeft gestaan. Nu echter niet in geschil is dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken op 19 november 2020, is ook deze grond feitelijk juist.
10. Daarnaast betwist eiser de zware gronden 3d en 3e, omdat hij wel voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Hoewel hij tijdens een eerdere procedure gebruik heeft gemaakt van een andere naam, heeft hij dit bij de huidige procedure niet gedaan. Ook heeft hij toestemming gegeven om contact op te nemen met de diplomatieke vertegenwoordiging.
11. Verweerder heeft aan grond 3d ten grondslag gelegd dat eiser niet in het bezit is van enig identiteitsdocument en dat hij een valse naam heeft opgegeven tijdens een eerdere procedure. Dit is feitelijk juist. Dat eiser toestemming heeft gegeven om contact op te nemen van de diplomatieke vertegenwoordiging van Tunesië biedt geen grond voor het oordeel dat de vreemdeling voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Aan grond 3e heeft verweerder eveneens ten grondslag gelegd dat eiser een valse naam heeft opgegeven tijdens een eerdere procedure. Verweerder kan bij zware gronden 3d en 3e met een toelichting volstaan die feitelijk juist is.
12. De zware gronden zijn feitelijk juist en voldoende om de maatregelen van bewaring te dragen.
13. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod van 26 april 2022 (bestreden besluit 2) is ongegrond.
14. De maatregel van bewaring (bestreden besluit 1) is terecht aan eiser opgelegd. De tenuitvoerlegging ervan is niet op enig moment voorafgaande aan de opheffing ervan onrechtmatig geweest. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. De maatregel van bewaring (bestreden besluit 3) is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep hiertegen is ongegrond en daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
verklaart de beroepen ongegrond;
wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over
bestreden besluit 1en
bestreden besluit 3gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden
besluit 2gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.