In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022, zaaknummer SGR 20/6390, is het beroep van eiser tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg om een omgevingsvergunning te verlenen voor de verbreding van zijn in-/uitrit naar vijf meter aan de orde. Eiser had zijn aanvraag voor de vergunning op 29 november 2019 ingediend, maar deze was afgewezen. Het college handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit van 2 september 2020, na advies van de commissie voor de bezwaarschriften. De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2022 behandeld, waarbij partijen geen behoefte hadden aan nader onderzoek ter zitting.
De rechtbank oordeelt dat de huidige breedte van de in-/uitrit, die 3,50 meter is, het uitgangspunt vormt, omdat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de versmalling tijdens de herinrichting in 2016. De weigering van de omgevingsvergunning is gemotiveerd door het college, dat stelde dat de verbreding ten koste zou gaan van een openbare parkeerplaats of openbaar groen. De rechtbank concludeert dat de belangen van het behoud van deze openbare voorzieningen zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij de verbreding van zijn in-/uitrit.
Eiser doet ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat andere in-/uitritten in de straat wel zijn verbreed. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van gelijke gevallen, aangezien de andere huizen geschakelde in-/uitritten hebben die niet zijn verbreed. Daarnaast wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat de toezegging van het college niet kan worden geïnterpreteerd als een belofte voor een verbreding tot vijf meter.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de omgevingsvergunning rechtmatig is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.