ECLI:NL:RBDHA:2022:4557
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens onbekende bestemming en gebrek aan procesbelang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder is aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser had op 14 april 2021 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft allereerst onderzocht of er sprake is van procesbelang. Uit informatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de korpschef van het regionaal politiekorps bleek dat eiser op 26 november 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 28 april 2022 aangegeven geen contact meer te hebben met eiser. De rechtbank concludeert dat, wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt en geen informatie verstrekt over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen belang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.