ECLI:NL:RBDHA:2022:4579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
22/2195, 22/2196 en 22/2374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en bodemuitspraak inzake opschorting uitkering Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die zijn uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) had zien opschorten. Het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, dat de uitkering met ingang van 15 februari 2022 had opgeschort, leidde tot bezwaar en beroep van de verzoeker. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de opschorting op 7 april 2022 was opgeheven, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening niet langer spoedeisend was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening (SGR 22/2195) afgewezen en het beroep (SGR 22/2196) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bestreden besluit inmiddels was herroepen. De verzoeker heeft ter zitting zijn situatie toegelicht, maar de voorzieningenrechter kon hier niet op ingaan, omdat er geen spoedeisend belang meer bestond. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing, behalve voor het beroep dat niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/2195, SGR 22/2196 en SGR 22/2374
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 mei 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker, uit [woonplaats] ,

en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder

(gemachtigde: R.G.W. Paulissen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de uitkering die verzoeker ingevolge de Participatiewet (Pw) ontving, met ingang van 15 februari 2022 opgeschort en verzoeker een hersteltermijn geboden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SGR 22/2195).
Daarnaast heeft verzoeker tegen hetzelfde besluit beroep ingesteld (SGR 22/2196) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SGR 22/2374).
Bij besluit van 7 april 2022 heeft verweerder de opschorting opgeheven en de uitkering vanaf 15 februari 2022 voortgezet.
Het onderzoek ter Skype-zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2022. Verzoeker is verschenen
.Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak met nummer SGR 22/2196. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een geval als dat van verzoeker kan dat zo zijn wanneer sprake is van een (financiële) noodsituatie, welke het voor hem onevenredig bezwaarlijk maakt dat hij de beslissing in de hoofdzaak af moet wachten.
3. Gelet op artikel 8:81, vierde lid, in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het verzoek om voorlopige voorziening van rechtswege mede betrekking op het besluit van 7 april 2022, dat strekt tot opheffing van de opschorting van verzoekers uitkering per 15 februari 2022.
4. Vaststaat dat met het besluit van 7 april 2022 de opschorting van de uitkering is opgeheven en dat daarmee het bestreden besluit van 8 maart 2022 ongedaan is gemaakt. Daarmee is er geen (spoedeisend) belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening (SGR 22/2195). Dat verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5. Daarnaast heeft verzoeker beroep ingesteld (SGR 22/2196) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SGR 22/2374). Het gaat hier om een bestreden besluit welke ongedaan is gemaakt. Het is niet mogelijk om beroep in te stellen tegen een bestreden besluit waartegen ook bezwaar is gemaakt. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard zal worden. Omdat op het beroep wordt beslist is er geen aanleiding meer om het verzoek om voorlopige voorziening te behandelen.
6. Ter zitting heeft verzoeker gezegd dat hij zich ervan bewust is dat zijn bijstandsuitkering inmiddels is hersteld. Hij heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening echter niet willen intrekken, omdat hij een toelichting wilde geven op zijn situatie die al sinds 2019 bestaat. In dat jaar en ook in 2020 heeft verzoeker enkele maanden geen uitkering ontvangen. In de loop der tijd heeft de gemeente Katwijk niet langer geaccepteerd dat verzoeker nog telefonisch contact opneemt met de gemeente. De gemeente heeft hem gedreigd met de politie als hij dat wel zou doen. Als hij de gemeente belt, hangen zij op. Het opschorten van zijn uitkering waar het in deze zaken om ging, is de vierde keer in vier jaar. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om contact op te nemen met het Openbaar Ministerie over deze situatie. Zoals ook ter zitting besproken kan de voorzieningenrechter slechts uitspraak doen in een ontvankelijk verzoek wat aan hem wordt voorgelegd en waarin (nog) spoedeisend belang bestaat. Alleen al om die reden kan de voorzieningenrechter niet aan het verzoek voldoen. Dat verzoeker ter zitting heeft gezegd dat raar te vinden maakt het voorgaande niet anders.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in deze procedures.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 22/2196 niet-ontvankelijk;
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening met zaaknummers SGR 22/2374 en SGR 22/2195 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
6 mei 2022.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, behalve voor zover daarbij op het beroep is beslist.
Als een partij het niet eens is met de uitspraak in de zaak met nummer SGR 22/2196, kan deze een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.