ECLI:NL:RBDHA:2022:4620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
NL22.5420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van beslistermijnen in asielzaken bij niet tijdig beslissen door de IND

Op 16 mei 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, had op 30 maart 2022 beroep ingesteld omdat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet binnen de wettelijk vereiste termijn had beslist. De rechtbank constateerde dat de staatssecretaris de beslistermijn had overschreden, maar niet had gereageerd op de vragen die de rechtbank had gesteld over de termijn waarbinnen een besluit zou worden genomen. De rechtbank heeft in haar uitspraak de landelijke praktijk van het vragen om een termijn van de staatssecretaris bevestigd, maar ook aangegeven dat bij uitblijven van een reactie voortaan geen extra termijn meer zal worden geboden. De rechtbank zal na afloop van de gestelde termijn uitspraak doen op basis van de beschikbare processtukken. In deze zaak werd het '8+8-wekenmodel' toegepast, wat betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak met de asielprocedure moet beginnen en binnen acht weken na die aanvang een besluit moet nemen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Issa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Eiser heeft op 30 maart 2022 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Inleiding
2.Bij een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit bepaalt de bestuursrechter een nadere termijn waarin de staatssecretaris alsnog een besluit bekendmaakt. Het is de landelijke praktijk van de rechtbank om de staatssecretaris na ontvangst van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit schriftelijk te vragen binnen welke termijn hij een beslissing kan nemen. De bestuursrechter betrekt de reactie van de staatssecretaris bij de bepaling van de nadere termijn. Deze uitspraak gaat over de vraag welke nadere termijn de bestuursrechter in een asielzaak oplegt als de staatssecretaris de schriftelijke vragen van de rechtbank niet beantwoordt.
Welke vragen stelt de rechtbank aan de staatssecretaris?
3.Na indiening van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit verzoekt de rechtbank met een bericht in het digitaal dossier om de op de zaak betrekking hebbende stukken binnen twee weken in te dienen. Ook verzoekt de rechtbank de staatssecretaris om tegelijkertijd een verweerschrift in te dienen en daarin een aantal in het bericht vermelde vragen te beantwoorden. Zo wordt de staatssecretaris gevraagd om in het verweerschrift aan te geven of de beslistermijn is overschreden. Ook vraagt de rechtbank de staatssecretaris om inzichtelijk te maken binnen welke termijn hij een besluit kan nemen. In het bericht staat dat als verweerder niet (op tijd) reageert de rechtbank op basis van de beschikbare stukken op het beroep beslist.
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
4.Eiser heeft op 8 september 2021 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris had uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Uit de door de staatssecretaris beschikbaar gestelde processtukken blijkt niet dat deze termijn is verlengd. De vraag aan de staatssecretaris of de beslistermijn is overschreden heeft de staatssecretaris niet beantwoord. Omdat er gaan aanwijzingen zijn voor het tegendeel gaat de rechtbank er daarom van uit dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft de staatssecretaris op 9 maart 2022, dus na het verstrijken van de termijn waarin
de staatssecretaris een besluit moest bekendmaken, in gebreke gesteld. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is meer dan twee weken na de ingebrekestelling ingesteld. Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn wordt aan de staatssecretaris opgelegd?
Uitgangspunten bij de bepaling van de nadere termijn
5.Als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de rechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag van de verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de rechter een andere termijn bepalen voor het bekendmaken van een besluit. Dit staat in artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
5.1.
In haar uitspraak van 8 juli 2020 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) overwogen dat de wetgever met artikel 8:55d van de Awb de rechter ruimte heeft geboden om bij het bepalen van de lengte van de nadere termijn een verantwoorde keuze te maken bij het dilemma tussen een snelle en een zorgvuldige beslissing. Als het bestuursorgaan dit dilemma heeft veroorzaakt, rechtvaardigt dit niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De rechter mag dus geen nadere termijn opleggen waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. Kortom, de rechter stelt de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort is.
5.2.
Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat afdeling 8.2.4a van de Awb (waarin artikel 8:55d van de Awb staat) niet van toepassing is op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd.
Dat artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb niet van toepassing is op deze aanvragen, staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan het opleggen van een beslistermijn. De rechter kan het bestuursorgaan namelijk op grond van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb een termijn opleggen voor het nemen van het nieuwe besluit. Voor de bepaling van de nadere beslistermijn, bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb, na een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, sluit de rechtbank aan bij artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb. Dat ligt volgens de rechtbank voor de hand, want ook bij de toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb moet de rechter, gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling [2] , een verantwoorde keuze maken tussen snelheid en zorgvuldigheid. Dat betekent dat de hiervoor onder 5.1. opgenomen overwegingen van de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 hun relevantie behouden voor deze zaak.
Uitblijven antwoord op vragen over nadere termijn
6. In verband met de door de wetgever gestelde eis van zorgvuldigheid betrekt de rechtbank bij de vaststelling van de in artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bedoelde termijn het standpunt van partijen over die termijn. Omdat de staatssecretaris als beslissingsautoriteit over het algemeen beter in staat zal zijn dan de gemachtigde van de vreemdeling om inzicht te geven in het besluitvormingsproces, benadert de rechtbank de staatssecretaris actief met het hiervoor genoemde bericht. Dit neemt niet weg dat de rechtbank ook de door de gemachtigde verstrekte informatie over de volgens hem redelijk te achten beslistermijn bij zijn beoordeling betrekt.
6.1.
Het is de rechtbank gebleken dat de staatssecretaris vaak, en recentelijk steeds vaker, niet reageert op de vragen in het bericht aan de staatssecretaris. Ook komt het voor dat de staatssecretaris wel een reactie plaatst in het digitaal dossier, maar in die reactie geen antwoord geeft op de door de rechtbank gestelde vraag over de beslistermijn. Zo heeft de rechtbank kennisgenomen van zaken waarin de staatssecretaris in zijn reactie uitsluitend een standpunt inneemt over de ontvankelijkheid van het beroep. In die zaken verzoekt de staatssecretaris, indien de rechtbank dat standpunt niet volgt, hem een tweede termijn te gunnen voor de beantwoording van de door de rechtbank gestelde vraag over de beslistermijn. In andere zaken heeft de staatssecretaris, in reactie op de vraag over de beslistermijn, verzocht om het beroep aan te houden in verband met het bij de Afdeling aanhangige hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
24 maart 2022 [3] over de onverbindendheid van een deel van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zonder in die reactie de gestelde vraag over de beslistermijn te beantwoorden.
6.2.
Tot nu toe kreeg de staatssecretaris bij het uitblijven van een antwoord op de in het bericht gestelde vragen uit coulance een tweede (kortere) termijn van deze zittingsplaats om die vragen alsnog te beantwoorden. Deze praktijk beëindigt deze zittingsplaats. De geboden herstelmogelijkheid leidt in een deel van de zaken niet alsnog tot het gewenste resultaat, namelijk de beantwoording van de vragen. Bovendien leidt deze werkwijze, ook gelet op de omvang van het aantal ingediende beroepen tegen het niet tijdig nemen een besluit, tot een steeds hogere en onwenselijk geachte belasting van de griffie van de rechtbank. Tot slot vertraagt deze werkwijze de beroepsprocedure, terwijl met dat beroep juist beoogd is om spoedige besluitvorming af te dwingen en een uitspraak van de rechtbank daarom niet te lang op zich mag laten wachten.
6.3.
De rechtbank wijst er voorts op dat de staatssecretaris, gelet op artikel 8:28 van de Awb, verplicht is de door de rechtbank verlangde inlichtingen te geven. Als de staatssecretaris niet voldoet aan die verplichting kan de rechtbank volgens artikel 8:31 van de Awb daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen. In het bericht aan de staatssecretaris is daarop ook gewezen. De rechtbank geeft daarin aan dat het niet op tijd reageren op het bericht tot gevolg heeft dat de rechtbank op basis van de beschikbare stukken op het beroep beslist. Die mededeling moet zo begrepen worden dat niet alleen het uitblijven van een reactie, maar ook het niet daadwerkelijk beantwoorden van de vragen, betekent dat de rechtbank op basis van de beschikbare stukken beslist.
De gevolgen van het uitblijven van een antwoord op de vragen over nadere termijn
7.De rechtbank handelt voortaan overeenkomstig de mededeling in het bericht aan de staatssecretaris. Dit betekent dat de rechtbank de staatssecretaris geen aanvullende termijn biedt om de vragen alsnog te beantwoorden, maar na afloop van de in het bericht gestelde tweewekentermijn uitspraak doet op basis van de beschikbare processtukken. Deze werkwijze past de rechtbank met ingang van de bekendmaking van deze uitspraak ook toe op alle al bij deze zittingsplaats aanhangige beroepen tegen het niet tijdig nemen een besluit op een asielaanvraag waarin verweerder niet binnen de gestelde termijn (inhoudelijk) heeft gereageerd op de in het bericht gestelde vragen.
7.1.
Wanneer in die stukken geen aanknopingspunten te vinden zijn van een (voorgenomen) start van de algemene asielprocedure zal de rechtbank het door deze zittingsplaats ontwikkelde [4] , en door de Afdeling passend geachte, ‘8+8-wekenmodel’ toepassen. Als die aanwijzingen wel blijken uit het dossier, bijvoorbeeld omdat de gemachtigde hiervan melding maakt in zijn beroepsgronden, kan dat leiden tot de oplegging van een kortere nadere termijn. De staatssecretaris krijgt in die situatie dus geen (extra) gelegenheid om op die informatie te reageren. De rechtbank bepaalt de nadere termijn dan aan de hand van die onweersproken gebleven informatie. Dat hierdoor mogelijkerwijs voor verweerder een ongewenste situatie kan ontstaan als die informatie van de gemachtigde niet juist blijkt te zijn, betreft een omstandigheid die voor rekening en risico van de staatssecretaris dient te komen. De staatssecretaris kan deze situatie namelijk voorkomen door de door de rechtbank gestelde vraag over de nadere termijn op tijd te beantwoorden, waartoe hij ook verplicht is.
Toepassing op deze zaak
8.De hiervoor vermelde uitgangspunten over de nadere termijn leiden tot het volgende oordeel.
8.1.
De rechtbank heeft de staatssecretaris in het bericht van 30 maart 2022 gevraagd om duidelijk te maken binnen welke termijn hij een besluit kan nemen. De staatssecretaris heeft deze vragen tot op heden niet beantwoord.
Uit het door de staatssecretaris ter beschikking gestelde dossier blijkt geen (voorgenomen) start van de asielprocedure. Dit blijkt ook niet uit het door eiser ingediende beroepschrift. In de genoemde uitspraak van 8 juli 2020 acht de Afdeling het zogenoemde 8+8-wekenmodel passend. De rechtbank ziet geen grond om hier een andere termijn passend te achten. Dit betekent dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak met de algemene asielprocedure moet aanvangen, en binnen acht weken na die aanvang een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Conclusie en gevolgen
9.Het beroep is kennelijk gegrond. De rechtbank stelt de beslistermijn vast als onder 8.1 vermeld. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die betalen. Die kosten worden als volgt berekend. Eiser heeft zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft één proceshandeling verricht: het indienen van het beroepschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 759,-. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak met de algemene asielprocedure aan te vangen en binnen acht weken na die aanvang een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Kamerstukken II 1991-1992, 22 495, nr. 3, p. 146.
4.Zie Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, ECLI:NL:RBDHA:2019:12133.