In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en het College van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eiseres was opgelegd om een reclamebord te verwijderen. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen deze last, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank had eerder het besluit van 20 november 2018 vernietigd, omdat dit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres stelde dat verweerder had verzuimd om de belangen van eiseres in acht te nemen en dat de hoorplicht was geschonden, omdat verweerder niet had gecommuniceerd dat er voor een vergelijkbaar reclamebord op een nabijgelegen pand wel een vergunning was verleend.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet zorgvuldig had gehandeld door de vergunning pas op een laat moment in de procedure te presenteren. Dit had eiseres de kans ontnomen om hierop te reageren, wat in strijd is met de hoorplicht zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. De rechtbank verlengde de begunstigingstermijn voor de last onder dwangsom tot twee weken na de uitspraak en veroordeelde verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in bestuursprocedures, vooral als het gaat om handhaving en het gelijke behandelingsbeginsel.