ECLI:NL:RBDHA:2022:4652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
NL21.3316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De zaak betreft een verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, dat eerder op 4 maart 2021 door de staatssecretaris was afgewezen. Het bezwaar van verzoeker tegen deze afwijzing werd op 17 mei 2021 kennelijk ongegrond verklaard, waarna verzoeker beroep instelde en de voorzieningenrechter vroeg om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de artikelen 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan buiten zitting. In de overwegingen werd vastgesteld dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, aangezien er op 4 maart 2022 al een uitspraak was gedaan op het beroep dat verband hield met dit verzoek. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd daarom kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. Ż.A. Meinert, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3316

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw [1] afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker daartegen kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Awb [2] uitspraak buiten zitting.

Overwegingen

1. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, nu bij uitspraak van 4 maart 2022 is beslist op het beroep waarop dit verzoek om een voorlopige voorziening betrekking heeft. Het verzoek is kennelijk ongegrond en wordt daarom afgewezen.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.