ECLI:NL:RBDHA:2022:4653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/6998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van gezinsleven en juridische vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Eritrese vrouw, had de aanvraag ingediend om bij haar biologische vader in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij feitelijk tot het gezin van haar vader behoort, zoals vereist onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres had eerder mvv-aanvragen ingediend, maar deze waren afgewezen omdat de feitelijke gezinsband niet was aangetoond. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van gezinsleven, aangezien eiseres en haar vader nooit samen hebben gewoond en er geen juridische band was vastgesteld. Eiseres voerde aan dat er wel degelijk hechte persoonlijke banden waren, maar de rechtbank vond deze argumenten onvoldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van feitelijke gezinsbanden in het kader van gezinshereniging en de toepassing van relevante Europese richtlijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/6998

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde mr. O. Sarac),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 op zitting behandeld te Breda. Eiseres heeft zich laten bijstaan door mr. A. Agayev als waarnemer van haar gemachtigde. Verder is referent, [Naam 2], verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Eiseres beoogt verblijf bij haar biologische vader [Naam 2] (referent). Op 17 april 2014 en 15 juni 2017 heeft referent eerder mvv-aanvragen ingediend in het kader van nareis ten behoeve van eiseres. In deze eerdere procedures zijn de aanvragen afgewezen omdat de feitelijke gezinsband tussen referent en eiseres niet aannemelijk is gemaakt. Op 25 november 2020 heeft referent namens eiseres nogmaals een aanvraag ingediend voor afgifte van een mvv voor verblijf als familie- of gezinslid.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de mvv-aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van referent. [1] In dit verband is van belang dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen hen sprake is van een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [2] Hiertoe heeft verweerder gesteld dat niet is gebleken dat eiseres is geboren uit een huwelijk tussen moeder en referent of een daarmee gelijk te stellen relatie, referent de juridische vader is van eiseres en evenmin is gebleken dat er sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referent en eiseres.
3. Eiseres voert aan dat wel degelijk sprake is van hechte persoonlijke banden tussen haar en referent en daarmee gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiseres naar arresten van het EHRM. [3] Daarnaast is volgens eiseres het besluit in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn. [4] Eiseres verwijst hiervoor naar het arrest Neulinger en Shuruk tegen Zwitserland. [5] Ook heeft verweerder de belangen van het kind, in de zin van artikel 9 van het IVRK [6] , onvoldoende betrokken in de besluitvorming. Het is voor eiseres van belang dat zij verblijft bij een van haar ouders. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een brief overgelegd, opgesteld door de
Addis Abeba City First Instance Court. Tot slot stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord op het bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikel 8 EVRM
4. Op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vb wordt een reguliere verblijfsvergunning verleend aan een minderjarig biologisch kind van de hoofdpersoon als deze behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon en ook onder het rechtmatige gezag van hem staat. Het kind behoort in ieder geval tot het gezin van de hoofdpersoon als tussen hem en het kind sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [7] Er moet dan wel uit feiten en omstandigheden blijken dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. [8] Volgens de Afdeling [9] dient voor de beoordeling hiervan gekeken te worden naar de invulling van het contact op dit moment en in het verleden, en de intensiteit van dat contact.
5. Vaststaat dat eiseres en referent in Eritrea nooit hebben samengewoond. Eiseres is pas geboren toen referent al was vertrokken uit Eritrea. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.14 van het Vb. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden tussen referent en eiseres. Voor de beoordeling hiervan heeft verweerder kunnen verwijzen naar de eerdere afwijzende beslissingen uit 2015 en 2019, die in rechte vaststaan, nu bij de huidige aanvraag geen nieuwe stukken zijn overgelegd. Verder heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd momenteel intensief contact te onderhouden met referent. De meldingen ter zitting van het bestaan van contact via de IMO-app en van een eenmalig bezoek aan Ethiopië, zijn niet onderbouwd en daarmee onvoldoende. Ook de stelling van eiseres dat het contact wordt tegengewerkt door haar tante en dat het contact tussen eiseres en referent kan worden hersteld, is niet onderbouwd. Het beroep op de door eiseres aangehaalde arresten van het EHRM [10] slaagt niet, nu in die zaken wel sprake was van een eerder samenwonen in het land van herkomst. Nu niet is gebleken van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, is verweerder terecht niet toegekomen aan een belangenafweging.
Gezinsherenigingsrichtlijn
6. Niet in geschil is dat referent de biologische vader is van eiseres. Verweerder heeft echter terecht overwogen dat niet is gebleken dat referent ook de juridische vader is van eiseres. Daarbij komt dat in rechte vaststaat dat referent en de moeder van eiseres geen huwelijk hebben gehad of een daarmee gelijk te stellen relatie. Referent heeft geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij wel de juridische vader is van eiseres. Uit de verwijzing van eiseres naar het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van november 2020, waarin staat dat het moeilijk is documenten te verkrijgen, blijkt niet dat niet alle pasgeborenen worden geregistreerd en een geboorteakte verkrijgen. Verweerder volgt dan ook niet ten onrechte dat referent de documenten niet kan verkrijgen. Gelet op de eerdere uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 18 november 2020 [11] is enkel de biologische band onvoldoende om te concluderen dat sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent in de zin van artikel 8 van het EVRM. Nu geen sprake is van gezinsleven, zijn de artikelen 4 en 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing.
7. Verder heeft eiseres ter zitting ook een beroep gedaan op artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Bij uitspraak van 18 november 2020 [12] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, al geoordeeld dat dit beroep geen doel treft. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Belangen van het kind
8. Het beroep van eiseres op artikel 9 van het IVRK slaagt niet. Verweerder heeft niet ten onrechte tegengeworpen dat nu er geen sprake is van gezinsleven tussen referent en eiseres, het belang van eiseres niet wordt geschaad. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiseres er niet in is geslaagd aan te tonen dat er geen sprake is van gezinsleven met haar moeder. De overgelegde brief van de Ethiopische rechtbank waarin staat dat de tante van eiseres de volledige voogdij heeft gekregen over eiseres, is immers niet gelegaliseerd. Verweerder heeft hier dan ook niet ten onrechte geen waarde aan gehecht. Verder heeft verweerder terecht tegengeworpen dat de moeder van eiseres geen toestemming heeft gegeven voor het vertrek van eiseres naar Nederland. De stelling dat de moeder in Saoedi-Arabië verblijft en er geen contact met haar is, is niet onderbouwd.
Hoorplicht
9. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag verweerder slechts van het horen in bezwaar afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Eiseres heeft niet onderbouwd welke relevante informatie een hoorzitting zou kunnen opleveren. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd en ingebracht, heeft verweerder niet ten onrechte van het horen in bezwaar afgezien.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens
bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de
dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de arresten Gül t. Zwitserland en Sen t. Nederland van 19 februari 1996 (ECLI:NL:XX:1996:ZA2384 en nr. 31465/96).
4.Richtlijn 2003/86/EG.
5.Arrest van het EHRM Neulinger en Shuruk t. Zwitserland van 6 juli 2010 (
6.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
7.Volgens paragraaf B7/3.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
8.Volgens paragraaf B7/3.8.1 van de Vc.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2366.
10.Arrest van het EHRM Gül t. Zwitserland en Sen t. Nederland van 19 februari 1996 (ECLI:NL:XX:1996:ZA2384 en nr. 31465/96).
11.AWB 19/8725.
12.AWB 19/8725.