ECLI:NL:RBDHA:2022:4678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1964 en AWB - 22 _ 1826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen niet-tijdig beslissen in bestuursrechtelijke handhavingzaak

In deze zaak hebben eisers op 15 en 19 februari 2022 verzoeken tot handhaving ingediend met betrekking tot de bouw van een berging op een perceel in Zuidplas. De voorzieningenrechter heeft op 18 maart 2022 een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waarna eisers op 23 maart 2022 beroep hebben ingesteld tegen de weigering van verweerder om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de termijn voor het beslissen op de handhavingsverzoeken ten tijde van het instellen van het beroep nog niet was verstreken, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Het verzoek om voorlopige voorziening is eveneens afgewezen, omdat de formele connexiteit niet meer aanwezig was. De uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: 22/1964 (beroep) en SGR 22/1826 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 mei 2022 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Oosterhuis, werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden-Holland).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde-partij], te [woonplaats] .

Procesverloop

Eisers hebben op 15 en 19 februari 2022 verzoeken tot handhaving ingediend met betrekking tot de bouw van een berging op het perceel [perceel] [perceelnummer] in [plaats] .
Op 18 maart 2022 hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen tegen de weigering van verweerder om handhavend op te treden tegen de in uitvoering zijnde bouw van de berging. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek opgevat als een verzoek tot het treffen van een ordemaatregel. Bij brief van 21 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek om een ordemaatregel afgewezen.
Op 23 maart 2022 hebben eisers beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om de vereiste maatregelen te nemen. De voorzieningenrechter heeft dit opgevat als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder.
Verweerder heeft op 28 maart 2022 een schriftelijke reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 mei 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] . De derde-partij is verschenen, vergezeld van [B] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Op 15 en 19 februari 2022 hebben eisers verweerder per e-mail kenbaar gemaakt dat de derde-partij is begonnen met voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van een berging in zijn achtertuin, maar dat hij daarbij uitgaat van een te hoog maaiveld. Hierdoor wordt de berging uiteindelijk hoger dan is toegestaan. Verweerder heeft hier niet op gereageerd. Eisers hebben de voorzieningenrechter vervolgens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat voor de bouw van de berging geen omgevingsvergunning vereist is. Dat maakt deze zaak anders dan de eerdere procedure waarin wel sprake was van een omgevingsvergunning die aan de derde-partij was verleend ten behoeve van het realiseren van een uitbouw. [1]
4. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep worden ingesteld.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Anders dan verweerder stelt, kunnen de e-mails van eisers van 15 en 19 februari 2022 naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders worden gelezen dan als verzoeken om handhaving. Tegen het niet-tijdig beslissen op een handhavingsverzoek kan beroep worden ingesteld als verweerder niet binnen de daarvoor geldende termijn een beslissing neemt. In de wet is voor het nemen van een beslissing op een handhavingsverzoek geen beslistermijn opgenomen. Verweerder moet in dat geval op grond van het bepaalde in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb binnen een redelijke termijn beslissen en in ieder geval binnen acht weken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in deze zaak een kortere beslistermijn dan acht weken is aangewezen.
6. De handhavingsverzoeken zijn op 15 en 19 februari 2022 ingediend. Verweerder moest dus uiterlijk op 12 respectievelijk16 april 2022 hierop beslissen. Ten tijde van het instellen van het beroep op 23 maart 2022 was de beslistermijn dus nog niet verstreken. Er is dan ook geen sprake van met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen waartegen beroep openstond.
7. Gelet op het voorgaande zal het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. Op grond van artikel 8:81 en 8:85, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb kan op een verzoek om voorlopige voorziening alleen inhoudelijk worden beslist zolang het beroep aanhangig is. Aan deze eis van formele connexiteit wordt niet meer voldaan nu het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
9. Gelet op het voorgaande zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan - voor zover daarin is beslist op het beroep - binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 22 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1400.