Problemen met oom.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.Verweerder heeft het eerste en het derde relevante element geloofwaardig geacht en het tweede relevante element ongeloofwaardig. Hiertoe overweegt verweerder als volgt. Eiser heeft summiere en oppervlakkige verklaringen afgelegd over zijn geaardheid en de ontdekking hiervan. Verder blijft hij steken in algemeenheden en geeft hij geen inzicht in zijn eigen, persoonlijke situatie. Ook heeft eiser tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de (seksuele) handelingen die hij heeft verricht in Gambia. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij niet bang was om deze handelingen te verrichten, maar anderzijds dat hij bang was om betrapt te worden en dat hij erg angstig was dat zijn familie erachter zou komen. Daarnaast is aan eiser tegengeworpen dat hij niet meer informatie kan verstrekken over wat de islam zegt over homoseksualiteit, terwijl eiser zichzelf nog steeds als moslim beschouwt en ook alle vrijheid heeft om zich te verdiepen in de islam. Eiser maakt verder onvoldoende inzichtelijk hoe het voor hem persoonlijk is dat de islam zijn geaardheid niet accepteert. Bovendien heeft eiser geen inzicht gegeven in zijn toekomstbeeld als homoseksuele man. Tot slot had van eiser verwacht mogen worden dat hij meer zou kunnen vertellen over de situatie van homoseksuelen in zowel Gambia als Nederland.
Verweerder concludeert dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdragen dat hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege problemen met zijn oom.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe het volgende aan. Verweerder is ten onrechte afgeweken van zijn werkwijze zoals beschreven in Werkinstructie (WI) 2019/17. Verweerder heeft te veel gewicht toegekend aan het proces van zelfacceptatie en bewustwording en nauwelijks aandacht besteed aan het unieke verhaal van eiser. Daarnaast heeft verweerder zich in het bestreden besluit beperkt tot een herhaling van zetten door slechts te herhalen dat eiser onvoldoende inzichtelijk zou hebben verklaard. Hiermee heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt wat hij wel als voldoende zou hebben aanvaard, wat zijn maatstaf is en waarom eisers verklaringen niet voldoen. Verweerder heeft verder over het binnenhouden van gevoelens onbegrijpelijk overwogen. Het binnenhouden van gevoelens kan immers maar op één manier: het niet uiten ervan. Verweerder weigert verder ten onrechte om in te zien dat eisers verklaringen over de gevoelens omtrent de handelingen die hij heeft verricht in Gambia niet tegenstrijdig zijn. Het gaat namelijk om twee verschillende soorten gevoelens die zien op verschillende subjecten: zijn gevoelens naar de buitenwereld en zijn gevoelens binnen de groep. Verder valt niet in te zien wat meer kennis van de islam zou kunnen bijdragen aan de aannemelijkheid van eisers geaardheid. Aan eiser kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij die religie niet diepgaander heeft bestudeerd. Bovendien blijft eiser bij zijn standpunt dat verweerder heeft getracht hem een schuldgevoel aan te praten door hem herhaaldelijk te bevragen over de islam en het verbod van homoseksualiteit binnen deze religie. Het bestreden besluit is ook innerlijk tegenstrijdig wat betreft de verwachtingen over het kenbaar maken van toekomstplannen. Daarnaast heeft eiser kennis over de positie van homoseksuelen in Gambia en is hij op de hoogte van het gevaar dat hij daar loopt, als hij publiekelijk uiting geeft aan zijn geaardheid. Verweerder heeft het verschil miskend tussen het zich veilig wanen en het gelijkgesteld zijn. Dat eiser zich nu veilig waant maakt niet dat hij zich meteen zou moeten uiten. Tot slot is het opmerkelijk en tegenstrijdig dat kennis over lhbti-organisaties volgens verweerder wel de homoseksuele geaardheid aannemelijk kan maken, maar dat die kennis vervolgens niet in positieve zin kan worden meegewogen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de besluitvorming niet in strijd met de WI 2019/17 is. Uit de besluitvorming blijkt in voldoende mate dat het zwaartepunt van de beoordeling lag bij eisers eigen ervaringen en persoonlijke beleving met betrekking tot zijn gerichtheid en wat dit voor hem heeft betekend.Nu eiser afkomstig is uit een land waar lhbti zijn maatschappelijk onacceptabel is en bovendien strafbaar is gesteld, heeft verweerder terecht bij zijn beoordeling betrokken hoe eiser zich heeft aangepast en hoe hij dit heeft beleefd.Daarbij komt dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is ingegaan op de bij zienswijze aangehaalde passages uit het voornemen,waaruit volgens eiser zou moeten blijken dat verweerder ten onrechte is teruggevallen op de werkwijze die gold vóór WI 2019/17. Eiser heeft dit motivering in beroep niet weerlegd.
Maatstaf en verwachtingen
6. Verweerder heeft in het voornemen onder verwijzing naar de WI 2019/17 duidelijk uiteengezet wat van een vreemdeling verwacht mag worden die hier asiel aanvraagt met diens geaardheid als asielmotief.Verder heeft verweerder in het voornemen meerdere keren benoemd wat concreet van eiser verwacht had mogen worden op specifieke punten. Zo heeft verweerder in het voornemen overwogen dat van eiser verwacht had mogen worden dat hij enig inzicht zou geven in hoe het persoonlijk voor hem was dat hij leefde in een land waar zijn geaardheid een taboe is.Verder heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat van eiser verwacht mag worden dat hij kan uitleggen op welke wijze hij zijn gevoelens jarenlang heeft moeten binnen houden, in welke situaties dit wellicht extra moeilijk was en hoe dit voor hem persoonlijk is geweest.Verweerder heeft in het bestreden besluit daarnaast terecht opgemerkt dat uit het voornemen meermaals blijkt dat eiser zijn verhaal persoonlijker kan maken door zich meer te richten op zijn eigen beleving en zijn eigen gedachten, door bijvoorbeeld meer toe te lichten waar hij precies over heeft gepiekerd.De stelling van eiser dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt wat hij wel als voldoende zou hebben aanvaard en wat zijn maatstaf is, wordt dan ook niet gevolgd.
7. Anders dan eiser heeft aangevoerd heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat, nu eiser zijn gevoelens jarenlang heeft moeten binnen houden, van hem verwacht mag worden dat hij kan uitleggen op welke wijze hij dit dan precies heeft gedaan, in welke situaties dit wellicht extra moeilijk was en hoe dit voor hem persoonlijk is geweest. In dit verband heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser bij zienswijze nog steeds niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij zijn jaren in Gambia als homoseksuele man persoonlijk heeft beleefd. Verweerder heeft verder het standpunt van eiser dat ‘over het binnenhouden van gevoelens helemaal niks meer te zeggen valt dan dat hij ze binnen hield’, niet hoeven volgen. Eiser is immers specifiek bevraagd naar hoe het voor hem was om deze angst zo te verbergen. Desondanks heeft hij dit niet toegelicht.De stelling van eiser in de gronden van beroep dat het binnenhouden slechts op één enkele manier kan, namelijk het niet uiten ervan, doet niet af aan de mogelijkheid van eiser om meer persoonlijk te verklaren over hoe het voor hem was om deze gevoelens binnen te houden.
8. Verweerder heeft voorts terecht tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de mogelijke risico’s en de angst voor betrapping (door de buitenwereld).Eiser heeft immers enerzijds verklaard dat de gedachte dat hij betrapt zou worden met die jongens hem in de war bracht en dat hij heel bang was om betrapt te worden, terwijl hij anderzijds vertelt dat hij niet bang was om handelingen met die jongens te verrichten, er niet bij stilstond en dat de jongens gewoon deden waar ze zin in hadden en niet nadachten over de gevolgen. De beroepsgrond dat het om twee verschillende soorten gevoelens gaat die zien op verschillende subjecten, heeft verweerder gelet op de verklaringen van eiser dan ook niet hoeven volgen.
Islam en homoseksualiteit
9. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat van een homoseksuele man die tevens gelovig is, verwacht mag worden dat hij kan uitleggen hoe hij zijn geaardheid ziet in samenhang met zijn religie. Verweerder heeft hier in het gehoor dus ook naar mogen vragen. Verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eisers verklaringen in dit verband te algemeen van aard zijn en zijn persoonlijke beleving op geen enkele wijze inzichtelijk maken. Eiser verklaart bijvoorbeeld dat het een ‘probleem’ is dat zijn geloof zijn geaardheid niet goed vindt,maar antwoordt op de vraag hoe hij dan omgaat met dit ‘probleem’ dat hij dat niet weet en dat hij alleen weet dat hij niet kan terugkeren naar het land waar hij vandaan komt. Ondanks dat eiser vervolgens nogmaals de gelegenheid is geboden om zijn antwoord nader toe te lichten,laat eiser na inzicht te geven in zijn gedachten en gevoelens omtrent het niet kunnen voldoen aan de voorschriften van de islam en wat zijn beweegreden is om desondanks nog steeds gelovig moslim te zijn. Daarnaast heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat niet valt in te zien dat hij niet meer informatie kan verstrekken over wat de islam zegt over homoseksualiteit, nu hij zichzelf op dit moment nog steeds als moslim beschouwt en ook alle vrijheid heeft om zich te verdiepen in de islam. Tot slot is verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op de stelling van eiser dat verweerder heeft getracht hem een schuldgevoel aan te praten. Het aangevoerde in beroep in dit verband is geen gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit en is tevens niet nader geconcretiseerd.
10. Verweerder heeft kunnen overwegen dat van eiser verwacht mag worden dat hij nadenkt over zijn toekomst in Gambia ofwel in Nederland, gelet op zijn gestelde geaardheid. Alhoewel het hebben van een toekomstbeeld op zichzelf bezien niet kan leiden tot het geloofwaardig of ongeloofwaardig achten van iemands seksuele geaardheid, kunnen uitgebreide verklaringen hierover wel in het voordeel van eiser worden meegewogen. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte overwogen dat nu eiser aangeeft niet na te denken over zijn toekomst of hoe hij deze wil invullen, dit niet kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde homoseksuele geaardheid.
11. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat van eiser als homoseksuele man die vele jaren in Gambia heeft gewoond en inmiddels ook al jaren buiten Gambia verblijft, verwacht had mogen worden dat hij meer zou kunnen vertellen over de situatie van homoseksuelen in Gambia. Verweerder heeft in dit verband kunnen tegenwerpen dat in alle redelijkheid verwacht mag worden dat eiser op de hoogte is van de actuele informatie van lhbti in Gambia, nu hij jarenlang zijn geaardheid verborgen heeft gehouden en is gevlucht uit dit land vanwege zijn geaardheid. Bovendien heeft eiser sinds zijn vertrek uit Gambia nog enkele jaren de mogelijkheid gehad om zich hiervan op de hoogte te stellen, wat voor de hand ligt nu eiser in Nederland om internationale bescherming heeft gevraagd vanwege zijn gesteld homoseksualiteit.
12. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het feit dat eiser hier bescherming zoekt, indirect laat zien dat hij zich hier veilig waant en hier een nieuw bestaan wil opbouwen. In tegenstelling tot wat eiser aanvoert, heeft verweerder niet miskend dat het feit dat eiser zich veilig waant niet maakt dat hij zich dan ook meteen zou moeten uiten. Verweerder volgt immers dat niet iedere homoseksueel behoefte heeft om informatie te vragen of zijn verhaal te doen. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat zijn kennis over lhbti-organisaties in Nederland in zijn voordeel gewogen had moeten worden. Dit neemt echter niet weg dat de rest van de tegenwerpingen van verweerder voldoende dragend zijn voor het oordeel dat de gestelde geaardheid ongeloofwaardig is.
13. Nu eiser slechts beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de ongeloofwaardig geachte gestelde seksuele geaardheid en verweerder de seksuele geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, is de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.