ECLI:NL:RBDHA:2022:4707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
NL21.17344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van seksuele geaardheid en geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse man, zijn asielaanvraag had ingediend op basis van zijn seksuele geaardheid. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de asielaanvraag had afgewezen als ongegrond. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvragen waren niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn verzoek. Na toelating tot de nationale procedure diende eiser opnieuw een aanvraag in, waarin hij stelde dat hij homoseksueel is en dat hij in Gambia werd mishandeld door zijn oom.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de seksuele geaardheid van eiser ten onrechte ongeloofwaardig had geacht. De rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over zijn seksuele geaardheid niet geloofwaardig waren. Eiser had verklaard dat hij angst had om zijn geaardheid te uiten in Gambia, waar homoseksualiteit strafbaar is. De rechtbank benadrukte dat van eiser verwacht mag worden dat hij zijn persoonlijke ervaringen en gevoelens over zijn geaardheid toelicht, maar dat de staatssecretaris te veel nadruk had gelegd op de zelfacceptatie van eiser en te weinig op zijn unieke verhaal.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar gaf aan dat de besluitvorming van de staatssecretaris niet in strijd was met de geldende werkinstructies. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van eiser niet in strijd was met de verwachtingen die aan hem gesteld mochten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17344

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Bonth).

ProcesverloopBij besluit van 6 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Jalloh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Eiser heeft op 12 april 2019 voor het eerst in Nederland asiel aangevraagd. Bij besluit van 29 juli 2019 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat hij Italië verantwoordelijk acht voor de behandeling van die aanvraag. Dit besluit staat in rechte vast. [1] Vervolgens heeft eiser een nieuwe asielaanvraag ingediend op 20 november 2019. Bij besluit van 31 januari 2020 heeft verweerder deze aanvraag om dezelfde reden niet in behandeling genomen. Nadat eiser op 4 augustus 2020 alsnog is toegelaten tot de nationale procedure heeft hij op 15 augustus 2020 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan deze asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn oom hem heeft mishandeld en bedreigd en hem heeft gedwongen om zijn religie te veranderen. Ook heeft eiser verklaard dat hij homoseksueel is.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit, herkomst;
Seksuele geaardheid;
Problemen met oom.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. [2] Verweerder heeft het eerste en het derde relevante element geloofwaardig geacht en het tweede relevante element ongeloofwaardig. Hiertoe overweegt verweerder als volgt. Eiser heeft summiere en oppervlakkige verklaringen afgelegd over zijn geaardheid en de ontdekking hiervan. Verder blijft hij steken in algemeenheden en geeft hij geen inzicht in zijn eigen, persoonlijke situatie. Ook heeft eiser tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de (seksuele) handelingen die hij heeft verricht in Gambia. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij niet bang was om deze handelingen te verrichten, maar anderzijds dat hij bang was om betrapt te worden en dat hij erg angstig was dat zijn familie erachter zou komen. Daarnaast is aan eiser tegengeworpen dat hij niet meer informatie kan verstrekken over wat de islam zegt over homoseksualiteit, terwijl eiser zichzelf nog steeds als moslim beschouwt en ook alle vrijheid heeft om zich te verdiepen in de islam. Eiser maakt verder onvoldoende inzichtelijk hoe het voor hem persoonlijk is dat de islam zijn geaardheid niet accepteert. Bovendien heeft eiser geen inzicht gegeven in zijn toekomstbeeld als homoseksuele man. Tot slot had van eiser verwacht mogen worden dat hij meer zou kunnen vertellen over de situatie van homoseksuelen in zowel Gambia als Nederland.
Verweerder concludeert dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag [3] en dat hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege problemen met zijn oom.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe het volgende aan. Verweerder is ten onrechte afgeweken van zijn werkwijze zoals beschreven in Werkinstructie (WI) 2019/17. Verweerder heeft te veel gewicht toegekend aan het proces van zelfacceptatie en bewustwording en nauwelijks aandacht besteed aan het unieke verhaal van eiser. Daarnaast heeft verweerder zich in het bestreden besluit beperkt tot een herhaling van zetten door slechts te herhalen dat eiser onvoldoende inzichtelijk zou hebben verklaard. Hiermee heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt wat hij wel als voldoende zou hebben aanvaard, wat zijn maatstaf is en waarom eisers verklaringen niet voldoen. Verweerder heeft verder over het binnenhouden van gevoelens onbegrijpelijk overwogen. Het binnenhouden van gevoelens kan immers maar op één manier: het niet uiten ervan. Verweerder weigert verder ten onrechte om in te zien dat eisers verklaringen over de gevoelens omtrent de handelingen die hij heeft verricht in Gambia niet tegenstrijdig zijn. Het gaat namelijk om twee verschillende soorten gevoelens die zien op verschillende subjecten: zijn gevoelens naar de buitenwereld en zijn gevoelens binnen de groep. Verder valt niet in te zien wat meer kennis van de islam zou kunnen bijdragen aan de aannemelijkheid van eisers geaardheid. Aan eiser kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij die religie niet diepgaander heeft bestudeerd. Bovendien blijft eiser bij zijn standpunt dat verweerder heeft getracht hem een schuldgevoel aan te praten door hem herhaaldelijk te bevragen over de islam en het verbod van homoseksualiteit binnen deze religie. Het bestreden besluit is ook innerlijk tegenstrijdig wat betreft de verwachtingen over het kenbaar maken van toekomstplannen. Daarnaast heeft eiser kennis over de positie van homoseksuelen in Gambia en is hij op de hoogte van het gevaar dat hij daar loopt, als hij publiekelijk uiting geeft aan zijn geaardheid. Verweerder heeft het verschil miskend tussen het zich veilig wanen en het gelijkgesteld zijn. Dat eiser zich nu veilig waant maakt niet dat hij zich meteen zou moeten uiten. Tot slot is het opmerkelijk en tegenstrijdig dat kennis over lhbti-organisaties volgens verweerder wel de homoseksuele geaardheid aannemelijk kan maken, maar dat die kennis vervolgens niet in positieve zin kan worden meegewogen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Werkinstructie 2019/17
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de besluitvorming niet in strijd met de WI 2019/17 is. Uit de besluitvorming blijkt in voldoende mate dat het zwaartepunt van de beoordeling lag bij eisers eigen ervaringen en persoonlijke beleving met betrekking tot zijn gerichtheid en wat dit voor hem heeft betekend. [4] Nu eiser afkomstig is uit een land waar lhbti zijn maatschappelijk onacceptabel is en bovendien strafbaar is gesteld, heeft verweerder terecht bij zijn beoordeling betrokken hoe eiser zich heeft aangepast en hoe hij dit heeft beleefd. [5] Daarbij komt dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is ingegaan op de bij zienswijze aangehaalde passages uit het voornemen, [6] waaruit volgens eiser zou moeten blijken dat verweerder ten onrechte is teruggevallen op de werkwijze die gold vóór WI 2019/17. Eiser heeft dit motivering in beroep niet weerlegd.
Maatstaf en verwachtingen
6. Verweerder heeft in het voornemen onder verwijzing naar de WI 2019/17 duidelijk uiteengezet wat van een vreemdeling verwacht mag worden die hier asiel aanvraagt met diens geaardheid als asielmotief. [7] Verder heeft verweerder in het voornemen meerdere keren benoemd wat concreet van eiser verwacht had mogen worden op specifieke punten. Zo heeft verweerder in het voornemen overwogen dat van eiser verwacht had mogen worden dat hij enig inzicht zou geven in hoe het persoonlijk voor hem was dat hij leefde in een land waar zijn geaardheid een taboe is. [8] Verder heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat van eiser verwacht mag worden dat hij kan uitleggen op welke wijze hij zijn gevoelens jarenlang heeft moeten binnen houden, in welke situaties dit wellicht extra moeilijk was en hoe dit voor hem persoonlijk is geweest. [9] Verweerder heeft in het bestreden besluit daarnaast terecht opgemerkt dat uit het voornemen meermaals blijkt dat eiser zijn verhaal persoonlijker kan maken door zich meer te richten op zijn eigen beleving en zijn eigen gedachten, door bijvoorbeeld meer toe te lichten waar hij precies over heeft gepiekerd. [10] De stelling van eiser dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt wat hij wel als voldoende zou hebben aanvaard en wat zijn maatstaf is, wordt dan ook niet gevolgd.
Verklaringen van eiser
7. Anders dan eiser heeft aangevoerd heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat, nu eiser zijn gevoelens jarenlang heeft moeten binnen houden, van hem verwacht mag worden dat hij kan uitleggen op welke wijze hij dit dan precies heeft gedaan, in welke situaties dit wellicht extra moeilijk was en hoe dit voor hem persoonlijk is geweest. In dit verband heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiser bij zienswijze nog steeds niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij zijn jaren in Gambia als homoseksuele man persoonlijk heeft beleefd. Verweerder heeft verder het standpunt van eiser dat ‘over het binnenhouden van gevoelens helemaal niks meer te zeggen valt dan dat hij ze binnen hield’, niet hoeven volgen. Eiser is immers specifiek bevraagd naar hoe het voor hem was om deze angst zo te verbergen. Desondanks heeft hij dit niet toegelicht. [11] De stelling van eiser in de gronden van beroep dat het binnenhouden slechts op één enkele manier kan, namelijk het niet uiten ervan, doet niet af aan de mogelijkheid van eiser om meer persoonlijk te verklaren over hoe het voor hem was om deze gevoelens binnen te houden.
8. Verweerder heeft voorts terecht tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de mogelijke risico’s en de angst voor betrapping (door de buitenwereld). [12] Eiser heeft immers enerzijds verklaard dat de gedachte dat hij betrapt zou worden met die jongens hem in de war bracht en dat hij heel bang was om betrapt te worden, terwijl hij anderzijds vertelt dat hij niet bang was om handelingen met die jongens te verrichten, er niet bij stilstond en dat de jongens gewoon deden waar ze zin in hadden en niet nadachten over de gevolgen. De beroepsgrond dat het om twee verschillende soorten gevoelens gaat die zien op verschillende subjecten, heeft verweerder gelet op de verklaringen van eiser dan ook niet hoeven volgen.
Islam en homoseksualiteit
9. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat van een homoseksuele man die tevens gelovig is, verwacht mag worden dat hij kan uitleggen hoe hij zijn geaardheid ziet in samenhang met zijn religie. Verweerder heeft hier in het gehoor dus ook naar mogen vragen. Verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eisers verklaringen in dit verband te algemeen van aard zijn en zijn persoonlijke beleving op geen enkele wijze inzichtelijk maken. Eiser verklaart bijvoorbeeld dat het een ‘probleem’ is dat zijn geloof zijn geaardheid niet goed vindt, [13] maar antwoordt op de vraag hoe hij dan omgaat met dit ‘probleem’ dat hij dat niet weet en dat hij alleen weet dat hij niet kan terugkeren naar het land waar hij vandaan komt. Ondanks dat eiser vervolgens nogmaals de gelegenheid is geboden om zijn antwoord nader toe te lichten, [14] laat eiser na inzicht te geven in zijn gedachten en gevoelens omtrent het niet kunnen voldoen aan de voorschriften van de islam en wat zijn beweegreden is om desondanks nog steeds gelovig moslim te zijn. Daarnaast heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat niet valt in te zien dat hij niet meer informatie kan verstrekken over wat de islam zegt over homoseksualiteit, nu hij zichzelf op dit moment nog steeds als moslim beschouwt en ook alle vrijheid heeft om zich te verdiepen in de islam. Tot slot is verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op de stelling van eiser dat verweerder heeft getracht hem een schuldgevoel aan te praten. Het aangevoerde in beroep in dit verband is geen gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit en is tevens niet nader geconcretiseerd.
Toekomstplannen
10. Verweerder heeft kunnen overwegen dat van eiser verwacht mag worden dat hij nadenkt over zijn toekomst in Gambia ofwel in Nederland, gelet op zijn gestelde geaardheid. Alhoewel het hebben van een toekomstbeeld op zichzelf bezien niet kan leiden tot het geloofwaardig of ongeloofwaardig achten van iemands seksuele geaardheid, kunnen uitgebreide verklaringen hierover wel in het voordeel van eiser worden meegewogen. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte overwogen dat nu eiser aangeeft niet na te denken over zijn toekomst of hoe hij deze wil invullen, dit niet kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde homoseksuele geaardheid.
Kennis
11. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat van eiser als homoseksuele man die vele jaren in Gambia heeft gewoond en inmiddels ook al jaren buiten Gambia verblijft, verwacht had mogen worden dat hij meer zou kunnen vertellen over de situatie van homoseksuelen in Gambia. Verweerder heeft in dit verband kunnen tegenwerpen dat in alle redelijkheid verwacht mag worden dat eiser op de hoogte is van de actuele informatie van lhbti in Gambia, nu hij jarenlang zijn geaardheid verborgen heeft gehouden en is gevlucht uit dit land vanwege zijn geaardheid. Bovendien heeft eiser sinds zijn vertrek uit Gambia nog enkele jaren de mogelijkheid gehad om zich hiervan op de hoogte te stellen, wat voor de hand ligt nu eiser in Nederland om internationale bescherming heeft gevraagd vanwege zijn gesteld homoseksualiteit.
12. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het feit dat eiser hier bescherming zoekt, indirect laat zien dat hij zich hier veilig waant en hier een nieuw bestaan wil opbouwen. In tegenstelling tot wat eiser aanvoert, heeft verweerder niet miskend dat het feit dat eiser zich veilig waant niet maakt dat hij zich dan ook meteen zou moeten uiten. Verweerder volgt immers dat niet iedere homoseksueel behoefte heeft om informatie te vragen of zijn verhaal te doen. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat zijn kennis over lhbti-organisaties in Nederland in zijn voordeel gewogen had moeten worden. Dit neemt echter niet weg dat de rest van de tegenwerpingen van verweerder voldoende dragend zijn voor het oordeel dat de gestelde geaardheid ongeloofwaardig is.
Slotsom
13. Nu eiser slechts beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de ongeloofwaardig geachte gestelde seksuele geaardheid en verweerder de seksuele geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, is de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 3 september 2019, waarin het beroep van eiser ongegrond werd verklaard (zaaknummer: NL19.17697).
2.Als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
4.Zie bijvoorbeeld pagina’s 5 en 7 van het voornemen en pagina 3 van het bestreden besluit.
5.Zie bijvoorbeeld pagina 4 van het voornemen en pagina 3 van het bestreden besluit.
6.Pagina 2 van het voornemen.
7.Pagina 3 van het voornemen.
8.Pagina 5 van het voornemen. Zie voor andere voorbeelden: pagina 4, 7 en 8 van het voornemen.
9.Pagina 4 van het bestreden besluit.
10.Pagina 3 van het bestreden besluit.
11.Pagina 14 van het rapport nader gehoor.
12.Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op de verklaringen op pagina 8 en 9 van het rapport nader gehoor.
13.Pagina 11 van het rapport nader gehoor.
14.Pagina’s 11 en 12 van het rapport nader gehoor.