ECLI:NL:RBDHA:2022:4811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
C/09/628692 / JE RK 22-880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing en verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe ouderschapskwestie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 6 mei 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen, omdat de vader niet bereid is te communiceren met de moeder of de instelling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter negatief geadviseerd over de opheffing, omdat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De moeder heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat zij deze als noodzakelijk beschouwt voor de stabiliteit van de kinderen.

De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de vader niet ter zitting verscheen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling oorspronkelijk zou eindigen op 12 mei 2022, maar dat de gecertificeerde instelling op 28 april 2022 een verzoek heeft ingediend om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De kinderrechter concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de aanhoudende communicatieproblemen tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling afgewezen en de ondertoezichtstelling verlengd tot 12 mei 2023. De kinderrechter oordeelt dat de betrokkenheid van een onafhankelijke jeugdbeschermer noodzakelijk blijft om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de zorg voor de kinderen te waarborgen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/628692 / JE RK 22-880
Datum uitspraak: 6 mei 2022

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing verzoek tot opheffing ondertoezichtstelling
Verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak naar aanleiding van het op 28 april 2022 ingekomen verzoekschrift van:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling;
betreffende:
-
[minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het advies met bijlagen van 20 april 2022, zoals bedoeld in artikel 1:265j, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) met betrekking tot beëindiging van de ondertoezichtstelling.
Op 6 mei heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de heer [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder.
De vader is conform wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.

Feiten

  • De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij moeder en verblijven in het kader van een zorgregeling feitelijk afwisselend bij de vader en de moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 mei 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd 12 mei 2021 tot 12 mei 2022.

Verzoek en verweer

Het schriftelijke verzoek van de gecertificeerde instelling strekt tot opheffing van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] . De gecertificeerde instelling heeft het verzoek ter zitting gewijzigd, in die zin dat het strekt tot beide kinderen, en als volgt gemotiveerd. In het afgelopen jaar is getracht de ouders door gesprekken vanuit Family Supporters in te laten zien wat het gebrek aan communicatie teweeg brengt bij de kinderen. Dit is echter niet gelukt, omdat voornamelijk de vader geen enkele bereidheid heeft getoond om het contact met de moeder aan te gaan in het belang van de kinderen. Daar komt bij dat er tijdens de voorjaarsvakantie een incident heeft plaats gevonden tijdens de overdracht van de kinderen, waar de kinderen veel spanning van hebben meegekregen. De gecertificeerde instelling is van mening dat de ondertoezichtstelling niet uitvoerbaar is, omdat er geen communicatie mogelijk is en de jeugdbeschermer slechts fungeert als doorgeefluik. Er zijn geen zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de ouders en op school gaat het goed. Daar komt bij dat er hulpverlening vanuit Coach25 wordt ingezet om de kinderen te ondersteunen bij het verwerken van de scheiding van de ouders. Gelet op het voorgaande is de gecertificeerde instelling van mening dat de ondertoezichtstelling dient te worden opgeheven.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in reactie op het aan hem op 14 maart 2022 gedane verzoek tot toetsing van het voorgenomen besluit de ondertoezichtstelling te beëindigen de gecertificeerde instelling op 20 april 2022 zijn conclusie gemeld dat hij niet instemt met dat voorgenomen besluit.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. In de afgelopen periode hebben zich verschillende incidenten voorgedaan. Zij verzoekt daarom de ondertoezichtstelling juist te verlengen in plaats van deze op te heffen. De moeder heeft aangegeven de ondertoezichtstelling als helpend te ervaren, omdat de vader iedere vorm van communicatie met haar weigert. Dit maakt het onmogelijk afspraken te maken over de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het is volgens de moeder in het belang van de kinderen dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd, omdat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer rust en stabiliteit biedt en de ingezette hulpverlening niet mag wegvallen.
In zijn reactie op het verzoek van de gecertificeerde instelling heeft de vader laten weten blij te zijn met het voornemen de ondertoezichtstelling op te heffen omdat de ondertoezichtstelling de kinderen en hem geen rust heeft gebracht, en zijn belangen altijd genegeerd zijn gebleven.

Beoordeling

De kinderrechter merkt allereerst het volgende op. De ondertoezichtstelling zou lopen tot 12 mei 2022. Zonder verzoek tot verlenging zou die ondertoezichtstelling dus op die datum van rechtswege aflopen. De gecertificeerde instelling heeft echter op 28 april 2022 verzocht de ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:261 BW te beëindigen. De kinderrechter vat de werkwijze van de gecertificeerde dan ook zo op dat zij van de kinderrechter een uitspraak wenste over de voorgenomen beëindiging van de ondertoezichtstelling en zodoende rekening hield met een verlenging ervan.
De kinderrechter constateert dat de Raad geen verzoek tot verlenging heeft ingediend op grond van artikel 1:260, tweede lid, BW. In zijn toetsing van het voorgenomen besluit beëindiging ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:265j, eerste lid, BW, schrijft de Raad overigens dat hij nog steeds zorgen heeft over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedsituatie waarin zij opgroeien. De moeder deed wel een dergelijk verzoek.
De kinderrechter is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Daarbij overweegt de kinderrechter dat de kinderen nog steeds klem zitten tussen de ouders omdat zij worden blootgesteld aan de strijd tussen de ouders. Daardoor worden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Het lukt de ouders niet op neutrale wijze met elkaar te communiceren in het belang van de kinderen. Het gebrek aan communicatie heeft in het voorjaar nog geleid tot incidenten. De hulpverlening vanuit Family Supporters gericht op communicatieverbetering tussen de ouders is niet van de grond gekomen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de betrokkenheid van een onafhankelijke jeugdbeschermer nog steeds noodzakelijk is, om ondanks de moeizame verhouding tussen de ouders te bewerkstelligen dat er over de opvoeding en verzorging van de kinderen afspraken worden gemaakt. Zonder jeugdbeschermer lukt dat de ouders niet.
Tot slot overweegt de kinderechter nog dat de standpunten van de Raad, van de moeder en van de gecertificeerde instelling over de (on-)wenselijkheid van het voortduren van de ondertoezichtstelling bij de vader bekend waren.
Gezien op de ernst en duur van de problematiek acht de kinderrechter de termijn van een jaar passend.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling;
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 12 mei 2022 tot 12 mei 2023 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2022 door mr. H.C.L. Vreugdenhil, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.M.C. Mulders als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 18 mei 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.