ECLI:NL:RBDHA:2022:482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
NL21.19164
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de onrechtmatige vrijheidsontneming van eiser, een burger van Trinidad en Tobago. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 14 december 2021 was opgeheven, maar dat de beoordeling zich richtte op de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel voorafgaand aan de opheffing onrechtmatig was geweest.

De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de medische informatie die door eiser was overgelegd. Eiser had tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat hij geen problemen had, maar de rechtbank vond dat verweerder de recente medische informatie, die op 3 december 2021 was ingediend, had moeten meewegen. Deze informatie toonde aan dat eiser leed aan ernstige psychische problemen, waaronder extreme depressie. De rechtbank concludeerde dat het motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming van verweerder leidde tot de conclusie dat de vrijheidsontneming vanaf het begin onrechtmatig was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende eiser een schadevergoeding toe van € 1.200,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 12 dagen. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Ok, in aanwezigheid van griffier mr. C.H. Gall, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19164

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2021 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vw [1] een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 14 december 2021 opgeheven.
De rechtbank heeft partijen wegens de uitzonderlijke omstandigheden in verband met het coronavirus verzocht in te stemmen met het achterwege laten van een zitting. Partijen hebben hiermee ingestemd. Eiser heeft er daarbij mee ingestemd om niet gehoord te worden. De rechtbank heeft daarom met toepassing van artikel 8:57 van de Awb [2] bepaald dat de behandeling van het beroep op zitting achterwege blijft. Eiser heeft op 14 december 2021 beroepsgronden ingediend en verweerder heeft op 15 december 2021 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Eiser is burger van Trinidad en Tobago en is geboren op [geboortedatum].
2.
Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser stelt in beroep, naar de rechtbank begrijpt, allereerst dat de maatregel onevenredig bezwarend was voor hem vanaf aanvang, subsidiair vanaf 6 december 2020 (het aanmeldgehoor). Eiser wijst daartoe op zijn achterliggende (medische) problematiek. Die blijkt volgens hem uit de signaleringslijst van IMMO [3] , de brief van EASY van 22 november 2021 en een rapport van 27 november 2021 van de behandelend psycholoog van eiser in het land van herkomst.
3.1
Verweerder is het daarmee niet eens, en wijst erop dat eiser zelf tijdens het gehoor geen omstandigheden heeft genoemd die de maatregel onevenredig bezwarend maken. Pas bij de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor van 8 december 2021, zijn de psychische problemen van eiser bekend geworden bij verweerder. Ten aanzien daarvan stelt verweerder onder meer dat in het detentiecentrum psychische zorgverlening aanwezig is, die gelijkwaardig is aan de zorgverlening in de vrije maatschappij.
3.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat eiser voorafgaand aan de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel is bevraagd of er feiten en omstandigheden zijn die maken dat de maatregel onevenredig bezwarend is. Eiser heeft daarop geantwoord dat deze er niet zijn, dat hij geen problemen met de maatregel heeft, dat hij HIV-positief is, daarvoor een pil per dag gebruikt en dat hij genoeg pillen voor drie maanden heeft meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze verklaringen geen aanleiding hoeven zien om de oplegging van de bewaringsmaatregel onevenredig bezwarend te achten. Dit is ook niet in geschil tussen partijen.
3.3
Uit het dossier volgt echter ook dat de gemachtigde van eiser verweerder al op 3 december 2021 heeft gevraagd ook rekening te houden met de mentale toestand van eiser. Op 4 december 2021 is de signaleringslijst van het IMMO door de gemachtigde van eiser ingebracht. Uit die signaleringslijst volgt onder meer dat eiser zich bijna dagelijks neerslachtig voelt, wel eens overweegt een eind aan zijn leven te maken, terugkerende nachtmerries heeft en meer van dergelijke klachten. Daarnaast blijkt uit het dossier dat eiser bij zijn asielaanvraag van 3 december 2021 onder meer een rapport van de behandelend psycholoog van eiser in zijn land van herkomst heeft overgelegd, gedateerd 27 november 2021. Hieruit volgt onder meer dat eiser lijdt aan extreme depressie. Uit het rapport van aanmeldgehoor van 6 december 2021 [4] blijkt ook dat verweerder toen al de medische informatie van de behandeld psycholoog had.
Verweerders stelling dat hij deze nadere medische informatie pas met de correcties en aanvullingen op het rapport van aanmeldgehoor heeft ontvangen, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande dus niet.
3.4
Hoewel eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat het goed gaat en dat hij geen problemen heeft met de detentie, volgt uit de al op 3 december 2021 overgelegde, recente medische informatie duidelijk iets anders. Verweerder had deze informatie kenbaar moeten meewegen in het bestreden besluit. Verwijzen naar zijn verklaring tijdens het gehoor volstaat in dit geval, gelet op de ernst van de medische problematiek die wordt beschreven in deze, nadere en zeer recente medische informatie, niet. Dit levert een zodanig motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek op dat de maatregel al vanaf aanvang onrechtmatig is.
3.5
Deze beroepsgrond slaagt gelet op het voorgaande.
4. Het beroep is hierom al gegrond. De andere beroepsgrond behoeft geen bespreking meer.
5. De rechtbank acht daarom gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 12 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.200,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van de beroepsgronden met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek.
4.Pagina 6.