ECLI:NL:RBDHA:2022:4824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
NL22.1162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van homoseksuele geaardheid als kennelijk ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende man, heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend op basis van zijn homoseksuele geaardheid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de rechtbank de verklaringen van eiser over zijn homoseksualiteit niet geloofwaardig achtte. Eiser had eerder al een asielaanvraag ingediend, die was afgewezen op grond van zijn desertie uit het Iraakse leger en zijn bekering tot het christendom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksuele geaardheid te algemeen en oppervlakkig waren, en dat hij niet voldoende inzicht gaf in zijn persoonlijke beleving van deze geaardheid. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet onzorgvuldig had gehandeld door de aanvraag af te wijzen en dat de inreisverbod voor twee jaar terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1162

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M. van de Kamp).

ProcesverloopBij besluit van 17 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.1163, op 6 mei 2022 in Breda op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Murad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Iraakse nationaliteit. Op 16 april 2015 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij is gedeserteerd uit het Iraakse leger en, na gedwongen rekrutering, ook uit de sjiitische militie [Naam 2]. Verder stelt hij in Nederland te zijn bekeerd tot het christendom.
Bij besluit van 26 januari 2017 heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. [1] Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft het daartegen door eiser ingestelde beroep bij uitspraak van 20 juni 2017 ongegrond verklaard. De Afdeling [2] heeft het hoger beroep op 26 juli 2017 kennelijk ongegrond verklaard.
2. Op 16 juni 2020 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Aan die aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Daarbij zijn eisers verklaringen over zijn homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig geacht. Tevens heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar tegen eiser uitgevaardigd.
3. Op wat eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het asielrelaas van eiser
4. Anders dan bij zijn eerste asielaanvraag, voert eiser bij zijn opvolgende aanvraag als asielmotief aan dat hij homoseksueel is. Verweerder heeft conform WI [3] 2019/17 aan de hand van diverse thema’s de geloofwaardigheid van die gestelde geaardheid beoordeeld. Daarbij heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen algemeen en oppervlakkig zijn en weinig inzicht geven in de persoonlijke beleving van zijn beweerdelijke geaardheid. In tegenstelling tot wat eiser stelt, heeft verweerder voldoende rekening gehouden met zijn referentiekader. Eiser stelt dat hij achter zijn geaardheid kwam toen hij 15 of 16 jaar oud was en dit direct heeft geaccepteerd. Verweerder mag van eiser verlangen dat hij uitvoeriger kan verklaren over de ontdekking van zijn geaardheid, juist gezien de impact daarvan op die leeftijd, en over wat dit voor hem betekende. Te meer nu hij uit een land komt waar homoseksualiteit verboden is. Dat het voor eiser gelet op zijn culturele achtergrond lastig is om over zijn geaardheid te praten is begrijpelijk, maar verweerder wijst er terecht op dat eiser heeft verklaard dat hij hierover in Nederland open en in vrijheid kan spreken en dat ook doet met diverse vrienden en kennissen. Niet valt in te zien waarom hij dan in het kader van zijn asielaanvraag, ondanks nadrukkelijk doorvragen door verweerder, geen gedetailleerdere verklaringen over zijn geaardheid kan afleggen dan hij heeft gedaan.
5. Verweerder heeft eveneens voldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen over zijn relaties met [Naam 3], [Naam 4] en [Naam 5] te algemeen zijn. Daarbij is gewezen op tijdens het gehoor daarover gegeven antwoorden zoals 'hij was aantrekkelijk' [4] en 'het was een mooie jongen'. [5] Verweerder stelt niet ten onrechte dat dit onvoldoende persoonlijk en te oppervlakkig is.
In reactie op eisers stelling dat verweerder ten onrechte voorbij gaat aan wat hij over zijn relatie met [Naam 3] in de correcties en aanvullingen heeft verklaard, heeft verweerder ter zitting terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021. [6] Daaruit volgt dat verweerder niet zonder meer wijzigingen of aanvullingen die naar voren worden gebracht in de correcties en aanvullingen hoeft over te nemen, maar wel kenbaar moet motiveren waarom hij deze niet betrekt bij zijn afweging. In dit geval heeft verweerder kenbaar en voldoende gemotiveerd dat de aanvullingen niet worden meegenomen omdat eiser niet heeft uitgelegd waarom hij tijdens het gehoor niet uitgebreider heeft geantwoord op de vragen die zijn gesteld over zijn relatie met [Naam 3]. Niet gebleken is dat de vragen daarover onduidelijk waren.
Met eiser is de rechtbank wel van oordeel dat verweerder tijdens het nader gehoor slechts summier vragen heeft gesteld over eisers relatie met [Naam 6]. Dat neemt echter niet weg dat verweerder niet ten onrechte stelt dat ook eisers verklaringen over die relatie oppervlakkig zijn.
6. In beroep heeft eiser twee steunverklaringen overgelegd in aanvulling op de reeds bij de zienswijze overgelegde verklaringen van dezelfde personen. Volgens de Afdeling [7] dient verweerder kenbaar te motiveren welk gewicht aan de inhoud van die stukken toekomt in het licht van de tegenover hem afgelegde verklaringen over de gestelde seksuele gerichtheid. In dat kader heeft verweerder er op gewezen dat het zwaartepunt in de beoordeling ligt op persoonlijke beleving. De door eiser overgelegde verklaringen geven daar weinig inzicht in. De verklaringen bieden bovendien geen nieuwe informatie, nu daarin slechts wordt bevestigd wat eiser al heeft verklaard: dat hij een relatie had met [Naam 6] en dat hij meeging naar feesten en naar een homobar in Eindhoven. Qua inhoud zijn deze verklaringen dan ook onvoldoende om eisers homoseksuele geaardheid wel geloofwaardig te achten. Dat deze personen homoseksueel zijn, maakt bovendien niet dat eiser dat ook is.
7. Verder heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij pas in juni 2020 een opvolgende aanvraag heeft ingediend op grond van zijn gestelde homoseksuele geaardheid. Eiser weet immers sinds 2017 al dat homoseksuelen hun geaardheid in Nederland open en in vrijheid kunnen uiten. Eiser heeft ook verklaard dat hij destijds een relatie had met [Naam 6] en dat hij van hem heeft gehoord dat homoseksualiteit in Nederland een grond is voor asiel. Volgens eiser wist hij echter niet dat hij na een eerder afwijzend besluit opnieuw een asielaanvraag in kon dienen. Uit het op 18 september 2018 opgemaakte proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee [8] blijkt echter dat toen al aan eiser kenbaar is gemaakt dat hij een tweede asielaanvraag kon indienen. Uit eisers eigen verklaringen blijkt dat hij in ieder geval sinds eind 2019 wist dat dit mogelijk was via informatie van een vriend. [9] Het had dan ook op zijn weg gelegen om zo spoedig mogelijk een nieuwe aanvraag in te dienen.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de homoseksuele geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden.
9. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw was verweerder bevoegd de opvolgende asielaanvraag van eiser af te wijzen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft niet onzorgvuldig gehandeld door gebruik te maken van de bevoegdheid die hem op grond van dat artikel toekomt.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
10. In het in rechte vaststaande besluit van 26 januari 2017 heeft verweerder een vertrektermijn van 28 dagen aan eiser opgelegd. In het voornemen van 13 januari 2022 staat dat eiser Nederland niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten. Uit de tekst in het voornemen en de toelichting van verweerder ter zitting leidt de rechtbank af dat het terugkeerbesluit zoals dat is opgelegd in het besluit van 26 januari 2017 gehandhaafd wordt. Nu nergens uit blijkt dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten, moet ervan uit worden gegaan dat er nog altijd een vertrektermijn van 28 dagen geldt.
11. In het voornemen staat dat een inreisverbod tegen eiser zal worden uitgevaardigd op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. In het bestreden besluit verwijst verweerder echter naar artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. De rechtbank volgt verweerder in zijn ter zitting ingenomen stelling dat de verwijzing in het bestreden besluit een verschrijving betreft. Uit wat is overwogen onder 10 blijkt bovendien dat de b-grond in het geval van eiser van toepassing is. Verweerder heeft dan ook op goede gronden een inreisverbod voor de duur van twee jaar tegen eiser uitgevaardigd.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Werkinstructie.
4.P. 16 rapport gehoor opvolgende aanvraag.
5.P. 12 en p. 13 rapport gehoor opvolgende aanvraag.
7.Zie de uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.
8.Na overdracht van eiser door Duitsland in het kader van een Dublin-claim.
9.P. 18 rapport gehoor opvolgende aanvraag.