ECLI:NL:RBDHA:2022:4828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
NL22.5703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Malinese eiser afgewezen; beroep gegrond verklaard wegens schending van zorgvuldigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Malinese eiser. De eiser had op 30 april 2021 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd aanvankelijk niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling. Na een periode van onzekerheid werd de eiser op 24 november 2021 alsnog toegelaten tot de nationale procedure. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van de eiser op 29 maart 2022 afgewezen, wat de eiser heeft doen besluiten om beroep in te stellen.

Tijdens de zitting op 22 april 2022 in Breda, waar de eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eiser over zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig zijn, maar de claims over mishandeling en bedreiging door een oom in Mali werden als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank heeft ook de algemene veiligheidssituatie in Mali in overweging genomen, waarbij verweerder stelde dat er geen sprake was van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder niet kon vaststellen of de eiser was uitgenodigd voor een medisch onderzoek. Dit gebrek aan zorgvuldigheid heeft geleid tot de conclusie dat de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit vernietigde. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de recente informatie van het UNHCR over de veiligheidssituatie in Mali in acht moet worden genomen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5703

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E. Sahin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Bonth).

ProcesverloopBij besluit van 29 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A. Alkir, waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Jalloh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en bezit de Malinese nationaliteit. Eiser heeft op 30 april 2021 voor het eerst in Nederland asiel aangevraagd. Bij besluit van 24 juni 2021 heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat hij Duitsland verantwoordelijk acht voor de behandeling van die aanvraag. Dit besluit staat in rechte vast. [1] Eiser is op 24 november 2021 alsnog toegelaten tot de nationale procedure, omdat hij niet tijdig is overgedragen aan de Duitse autoriteiten. Op 3 december 2021 heeft hij een nieuwe asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan deze asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is mishandeld en bedreigd door een oom in Mali.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond. [2] Eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst zijn geloofwaardig geacht. De mishandelingen en bedreiging door een oom in Mali worden door verweerder ongeloofwaardig geacht, omdat eiser hierover oppervlakkige, vage, summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Ook wordt eisers geloofsovertuiging niet aangemerkt als relevant element. Eiser heeft desgevraagd nagelaten bij het nader gehoor te verklaren over de problemen vanwege zijn geloof. Hij heeft verklaard nooit problemen te hebben ondervonden vanwege zijn religie, geloofsovertuiging of persoonlijke levenswijze. Daarbij komt dat eiser juist meerdere keren heeft verklaard dat hij niet weet wat de oorzaak van de gestelde problemen in Mali was. Voor zover de geloofsovertuiging van eiser wel als relevant element had moeten worden aangemerkt, wordt dit ongeloofwaardig geacht. Wat betreft de algemene veiligheidssituatie in Mali overweegt verweerder dat een duidelijk onderscheid te maken is tussen de Noordelijke, de Centraal gelegen en Zuidelijke gewesten. In geen van deze gebieden kan echter worden aangenomen dat sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel van een uitzonderlijke situatie waarin eiser slechts door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade.
3. Eiser voert aan dat het onzorgvuldig is dat hij niet door MediFirst is onderzocht. Ter onderbouwing heeft eiser een ‘rapportageformulier bijwoning gehoor’ overgelegd van een medewerker van VluchtelingenWerk Nederland. Ook heeft eiser in dit verband gewezen op opmerkingen van de tolk tijdens het aanmeldgehoor Dublin. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder onterecht zijn geloofsovertuiging niet als relevant element heeft aangemerkt. Het is voor een ongelovige niet veilig in Mali. Daarnaast voert eiser aan dat hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM. [3] Dit vanwege geweld tussen gemeenschappen en extremisten, militaire operaties en veiligheidsincidenten. Het standpunt van verweerder dat eiser afkomstig is uit een van de Zuidelijke gewesten die grotendeels gevrijwaard zijn gebleven van geweld, volgt eiser niet. Terroristisch geweld kent geen grenzen en de Zuidelijke gewesten zijn niet veilig. Ter onderbouwing citeert eiser uit een recent rapport uit januari 2022 van het UNHCR. [4] Eiser wijst erop dat verweerder gebruik maakt van gedateerde informatie. Eiser loopt ook een reëel risico op ernstige schade door zijn oom, die extreem gewelddadig is en banden heeft met de Jihad. Tot slot voert eiser aan dat sprake is van bijzondere en individuele omstandigheden die aanleiding geven om hem in het bezit te stellen van een reguliere verblijfsvergunning.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Medisch onderzoek
4. De rechtbank heeft verweerder voorafgaand aan de zitting verzocht om de uitnodiging voor het MediFirst onderzoek en het bericht van niet-verschijnen te uploaden in het digitale dossier. De rechtbank stelt vast dat verweerder slechts het rapport van niet-verschijnen heeft geüpload. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat hij niet weet of eiser is uitgenodigd voor een medisch onderzoek, dat hij niet kan reproduceren hoe het is gegaan en dat hij ervan uitgaat dat het volgens het normale stramien is gegaan. Het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat uit het rapport van het nader gehoor blijkt dat de hoorambtenaar veel moeite heeft gedaan om eiser te bevragen, laat onverlet dat verweerder niet zelf kan vaststellen of sprake is van medische beperkingen. Het bestreden besluit is in zoverre dan ook niet zorgvuldig tot stand gekomen. Verweerder heeft de verklaringen die eiser heeft afgelegd daarom niet aan de besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
Algemene situatie in Mali
5. Eiser heeft met het overgelegde rapport van UNHCR een beroep gedaan op de algemene veiligheidssituatie in Mali en daarmee op artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. [5] Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ondanks de mogelijke verslechtering van de situatie, de drempel van artikel 15, aanhef en onder c, niet is gehaald. Het recente rapport van UNHCR leidt volgens verweerder dan ook niet tot een ander oordeel.
6. Het is niet in geschil dat eiser afkomstig is uit het dorp [Naam 2] dat onderdeel uitmaakt van de [Naam 3] en het gewest [Naam 4] in Mali. De rechtbank stelt verder vast dat het overgelegde rapport van UNHCR niet bij de beoordeling in het bestreden besluit is betrokken en van recentere datum is dan de bronnen waarop verweerder zijn standpunt heeft gebaseerd. Onder punt 34 op pagina 15 van het overgelegde rapport staat dat het UNHCR in het licht van de verslechtering van de veiligheids- en humanitaire situatie staten oproept om personen afkomstig uit onder andere de [Naam 3] (regio [Naam 4]) niet gedwongen terug te sturen. Zoals hierboven opgemerkt komt eiser uit de [Naam 3].
7. In het bestreden besluit is op basis van bronnen uit 2019 en 2020 het standpunt ingenomen dat de Zuidelijke gewesten grotendeels gevrijwaard blijven van de gewelddadigheden en dat in geen van de gebieden in Mali kan worden aangenomen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin eiser slechts door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade. [6] Dit standpunt kan gelet op het overgelegde rapport van UNHCR zonder nadere motivering niet langer stand houden. In het overgelegde rapport staat immers dat de veiligheidssituatie in Mali in 2020 en 2021 verder is verslechterd. [7] Uit het rapport blijkt ook dat in het tweede kwartaal van 2021 extremistische islamitische groeperingen verantwoordelijk waren voor 54% van het gedocumenteerde [8] geweld tegen burgers, waaronder ook in de zuidelijke regio Sikasso. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat eiser niet uit die (zuidelijke) regio komt. Dat laat echter onverlet dat het UNHCR oproept om geen mensen gedwongen te laten terugkeren naar de regio en de [Naam 3] waar eiser vandaan komt, vanwege onder andere de verslechterde veiligheidssituatie. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat dat dit rapport geen aanleiding vormt om alsnog een zogenaamde 15c-situatie aan te nemen volgt de rechtbank, zonder nadere motivering, niet.
Reguliere verblijfsvergunning
8. Verweerder is in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan op de stelling van eiser dat verweerder aanleiding had moeten zien om hem ofwel op grond van humanitaire gronden ofwel op grond van artikel 8 van het EVRM in het bezit had moeten stellen van een verblijfsvergunning regulier. Verweerder heeft in zijn beoordeling ook de overgelegde verklaringen betrokken die in beroep nogmaals zijn overgelegd. Het aangevoerde in beroep is dan ook geen gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Uit de eerst in beroep overgelegde verklaring van de gestelde partner van eiser kan niet worden afgeleid dat eiser een relatie heeft met deze persoon. Verweerder heeft daarin geen aanleiding hoeven zien om eiser in het bezit te stellen van een reguliere vergunning.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in de stand te laten, gelet op wat hiervoor onder 4. 6. en 7. is overwogen. De rechtbank ziet ook geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten. Het ligt allereerst op de weg van verweerder om eiser (nogmaals) uit te nodigen voor een medisch onderzoek, om indien nodig eiser nogmaals te horen, om indien nodig eisers asielrelaas opnieuw te beoordelen, en om te beoordelen of sprake is van een zogenaamde 15c-situatie in Mali, waarbij ook het door eiser overgelegde UNHCR-rapport betrokken dient te worden. Pas daarna is het – indien daarom is verzocht – aan de bestuursrechter om die beoordeling te toetsen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, stelt de rechtbank de proceskosten voor rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 25 augustus 2021, waarin het beroep van eiser ongegrond werd verklaard (zaaknummer NL21.10098).
2.Als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.United Nations High Commissioner for Refugees, ‘UNHCR position on returns to Mali – Update III’. Eiser verwijst in dit verband naar pagina’s 8 en 15 van dit rapport.
5.Richtlijn 2011/95/EU.
6.Pagina’s 4 en 6 van het bestreden besluit.
7.Pagina’s 2 en 7 van het UNHCR rapport.
8.Door de Multidimensional Integrated Stabilisation Mission in Mali (MINUSA).