ECLI:NL:RBDHA:2022:485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
20_1379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Participatiewet en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) ten behoeve van het starten van een bedrijf. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, waarbij ook de eerder verstrekte voorschotten van € 1.613,- werden teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat verweerder onvoldoende deskundigheid had ingeschakeld om de levensvatbaarheid van zijn bedrijf te beoordelen.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn financiële situatie het griffierecht niet kan betalen. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend met het doel een bedrijf te starten, maar verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat het bedrijf niet levensvatbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling van de levensvatbaarheid is uitgevoerd door een consulent van de afdeling Zelfstandigen van verweerder, die voldoende deskundig werd geacht. Eiser heeft de inhoud van het rapport van de consulent niet betwist en heeft geen contra-expertise laten uitvoeren.

De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden de aanvraag om een uitkering heeft afgewezen en dat de terugvordering van de voorschotten rechtmatig was. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1379

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: J.A. Bogaards).

Procesverloop

In het besluit van 8 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) afgewezen en de aan eiser verleende voorschotten van eiser teruggevorderd, een bedrag van € 1.613,-.
In het besluit van 6 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van griffierecht voor het beroep. Dit beroep wordt gehonoreerd. De rechtbank is van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn financiële situatie het griffierecht niet kan betalen.
2. Eiser heeft op 8 april 2019 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van Pw en het Bbz 2004 ten behoeve van het starten van een bedrijf onder de handelsnaam [handelsnaam] .
3. Verweerder heeft die aanvraag bij het primaire besluit afgewezen en de afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bedrijf levensvatbaar is. De voorschotten die in het kader van de aanvraag zijn verstrekt, zijnde een bedrag van € 1.613,-, worden teruggevorderd van eiser.
4. Eiser voert aan dat het besluit onrechtmatig is, omdat verweerder heeft nagelaten een externe deskundige in te schakelen om de financiële positie van zijn bedrijf te beoordelen. De beoordeling is nu gedaan door een consulent van de afdeling Zelfstandigen van verweerder en verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze consulent voldoende deskundig zou zijn.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbz 2004, kan algemene bijstand worden verleend aan de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is.
5.3.
Een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep is volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan.
5.4.
Volgens vaste rechtspraak is een bijstandsverlenend orgaan gerechtigd zich bij zijn besluitvorming over vragen betreffende de levensvatbaarheid van ondernemingen te baseren op het verkregen advies van een ter zake deskundige instantie of deskundig persoon. Indien de benodigde deskundigheid in de eigen organisatie aanwezig is, behoeft het onderzoek naar de levensvatbaarheid niet te worden uitbesteed [1] .
5.5.
Het onderzoek naar de levensvatbaarheid van eisers bedrijf heeft verweerder laten uitvoeren door een eigen medewerker. Verweerder heeft toegelicht dat het Team Zelfstandigen bestaat uit bedrijfseconomische medewerkers, die specifiek belast zijn met het maken van beoordelingen in het kader van de Bbz 2004 en dat de consulent die heeft beoordeeld of in het geval van eiser sprake is van een levensvatbaar bedrijf zo’n bedrijfseconomisch medewerker is. Gelet op deze toelichting, die door eiser niet is weersproken, is de rechtbank van oordeel dat de consulent voldoende deskundig is om de levensvatbaarheid van eisers bedrijf te beoordelen. Verweerder heeft daarom naar het van oordeel van de rechtbank zijn besluitvorming mogen baseren op het advies van deze consulent.
5.6.
Eiser heeft de inhoud van het rapport van de consulent niet betwist. Evenmin heeft eiser gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een contra-expertise naar de levensvatbaarheid van zijn bedrijf te laten verrichten. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de consulent dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar wordt geacht.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag om een uitkering ingevolge het Bbz 2004 op goede gronden heeft afgewezen. Ook was verweerder bevoegd om de betaalde voorschotten van eiser terug te vorderen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1249.