ECLI:NL:RBDHA:2022:4869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ZW-uitkering na beëindiging per 31 januari 2020

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Grujic, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mw. G.M. Folkers. Eiser had in 2019 een ZW-uitkering ontvangen, maar deze werd per 31 januari 2020 beëindigd op basis van een besluit van 30 december 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 17 maart 2022 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij naast schouderklachten ook rugklachten heeft en dat hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen in overweging genomen en geconcludeerd dat er onvoldoende medische onderbouwing is voor de stelling van eiser dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser adequaat hebben beoordeeld en dat er geen aanleiding is om de FML te wijzigen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser per 31 januari 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Grujic)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mw. G.M. Folkers).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder beslist dat eiser per
31 januari 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 7 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en een rapportage van 9 februari 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft via een online beeldverbinding plaatsgevonden op 17 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en A. Kabaktepe, tolk in de Turkse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is vanaf 2015 als uitzendkracht werkzaam geweest in de functie van grondwerker, laatstelijk van 5 september 2018 tot 21 december 2018 bij MSA personeelsdiensten voor 40 uur per week. Eiser is op 7 januari 2019 bij verweerder per
21 december 2018 ziekgemeld vanwege pijnklachten in de linkerschouder.
2. Bij besluit van 21 februari 2019 is aan eiser per 24 december 2018 een ZW-uitkering toegekend.
3. Op 11 december 2019 heeft een eerstejaars ZW-beoordeling plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser per 20 december 2019 beperkt is in zijn benutbare mogelijkheden en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 december 2019. De primaire verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur gezien, eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en dossierstudie verricht. In de rapportage van 11 december 2019 geeft de primaire verzekeringsarts aan dat de linkerschouderklachten in de eerste jaren dat eiser uitviel het gevolg waren van overbelasting door het eigen werk. Omdat eiser meerdere keren zijn werkzaamheden heeft hervat zijn er aantoonbare schouderafwijkingen ontstaan (een scheur in weke delen). Eiser wordt behandeld met injecties en pijnstillers. De primaire verzekeringsarts concludeert dat de beperkingen ten aanzien van de belasting van de linkerschouder onveranderd zijn ten opzichte van de eerstejaars ZW-beoordeling in 2015. Eiser wordt beperkt geacht ten aanzien van trillingen en schokken op zijn linkerschouder, krachtige schroefbewegingen rechts, frequent reiken, tillen en dragen, duwen en trekken, lichte voorwerpen hanteren, frequent zware lasten hanteren, klimmen en langdurig achtereen boven schouderhoogte actief zijn links. Voor de visusklachten worden geen beperkingen aangenomen omdat eiser hiervan geen belemmeringen ondervindt. Een urenbeperking wordt niet aangenomen. De primaire verzekeringsarts acht verbetering van de belastbaarheid door middel van een operatie mogelijk.
4. De primaire arbeidsdeskundige concludeert in een rapportage van 27 december 2019 dat de verdiencapaciteit van eiser meer dan 65% van het maatmaninkomen bedraagt. De geduide functies zijn textielproductenmaker (SBC-code 111160), sorteerder/controleur (SBC-code 111340), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en productiemedewerker metaal- en elektro-industrie (SBC-code 111171). Verweerder heeft daarom bij het primaire besluit de ZW-uitkering beëindigd per 31 januari 2020.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder verwijzing naar een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
5 oktober 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser gesproken via een video-gesprek en eiser geobserveerd met betrekking tot psychische aspecten. Voor een lichamelijk onderzoek heeft hij geen aanleiding gezien. Ook heeft hij dossierstudie verricht, waarbij een brief van de orthopeed van 25 september 2020 bij het onderzoek is betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om de FML te wijzigen. Hij licht toe dat met de in de FML opgenomen beperkingen overmatige belasting van de linkerschouder wordt voorkomen. Eiser zou vanwege zijn klachten niet meer het grondwerk moeten hervatten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep sluit zich aan bij de conclusie van de primaire verzekeringsarts dat een urenbeperking niet aan de orde is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert in de rapportage van 9 februari 2022 dat eiser vanwege zijn beperkingen de functies huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) niet
kan verrichten. Daarnaast is het maatmaninkomen gewijzigd. Rekening houdend met de
overgebleven drie geduide functies en het gewijzigde maatmaninkomen ziet de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige.
6. Eiser stelt meer beperkt te zijn dan door verweerder is aangenomen. Hij licht toe dat hij naast schouderklachten ook rugklachten heeft. Eiser heeft afgezien van een operatie van zijn linkerschouder omdat de orthopeed niet kan garanderen dat hij daarna geen pijnklachten meer zal hebben. Eiser krijgt om de twee maanden een injectie. Verder kan eiser slecht zien vanwege pijn in zijn ogen en kampt hij met een hoge bloeddruk. Eiser betwist de geduide functies te kunnen verrichten gelet op zijn klachten. Hij kan geen functies verrichten waarin hij zijn armen en linkerschouder veel moet bewegen en hij heeft niet de benodigde kracht in zijn armen, aldus eiser.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
7.2
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, zoals eiser, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn stelling dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen onvoldoende heeft onderbouwd. Eiser heeft in beroep geen medische informatie in het geding gebracht op grond waarvan twijfel ontstaat aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen. Een klacht kan pas worden meegenomen indien zij kan worden vertaald in een beperking die (voldoende) steun vindt in objectieve medische gegevens. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen (medische) aanwijzingen zijn die het aannemen van nog meer of zwaardere beperkingen zouden kunnen rechtvaardigen.
7.4
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het primaire besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat in de bezwaarfase geen arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt dat het in het kader van een ZW-beoordeling aan de (bezwaar)verzekeringsarts is om een oordeel te vellen over de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsgeschikt is voor zijn arbeid. [1] Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat in de bezwaarfase geen arbeidsdeskundige is ingeschakeld omdat eiser in zijn bezwaarschrift tegen het primaire besluit geen arbeidsdeskundige gronden heeft aangevoerd. Gelet daarop was verweerder niet genoodzaakt arbeidsdeskundig onderzoek te laten verrichten. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat naar aanleiding van een nieuwe ziekmelding van eiser de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gevraagd onderzoek te verrichten, resulterend in de rapportage van 9 februari 2022. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat deze grond niet slaagt.
7.5
Eiser heeft in reactie op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep slechts naar voren gebracht dat de geduide functies niet geschikt zijn vanwege de schouderklachten.
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank echter geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de door de arbeidsdeskundige geduide functies. Eiser heeft onvoldoende geconcretiseerd waarom hij de geduide functies niet kan uitoefenen, uitgaande van de vastgestelde beperkingen.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat eiser per 31 januari 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022.
griffier rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.