ECLI:NL:RBDHA:2022:4882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Aalbers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor functiewijziging bedrijfsruimte naar woonruimte

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om de functie van een bedrijfsruimte aan de [adres] in [plaats] te wijzigen naar woonruimte. Het college heeft deze aanvraag op 24 december 2019 afgewezen, omdat deze in strijd was met het bestemmingsplan. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 22 juli 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 2 februari 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat de bedrijfsruimte aan de voorwaarden voor functiewijziging voldeed, met name de voorwaarde van 2,5 jaar leegstand. Het college stelde echter dat de bedrijfsruimte niet op de markt was aangeboden, wat een vereiste is volgens het actieprogramma voor kleinschalige bedrijvigheid. De rechtbank heeft overwogen dat de uitleg van eiser niet strookt met de doelstellingen van het actieprogramma, dat bedoeld is om kleinschalige bedrijfsruimten te beschermen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag heeft kunnen komen, omdat niet is aangetoond dat de bedrijfsruimte aan de voorwaarden voldeed. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiser om verlening van een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de functie van de bedrijfsruimte aan de [adres] [huisnummer] in [plaats] in woonruimte afgewezen.
Bij besluit van 22 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft op 13 augustus 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de functie van de bedrijfsruimte aan de [adres] [huisnummer] in [plaats] in woonruimte.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen wegens strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft daarbij te kennen gegeven dat hij niet bereid is afwijking van het bestemmingsplan toe te staan. Hij heeft daarbij verwezen naar het actieprogramma Kleinschalige bedrijvigheid (RIS181978) (het Actieprogramma), dat erop is gericht kleinschalige bedrijfsruimte te beschermen tegen transformatie naar andere, meer rendabele functies. In dit geval bestaat volgens verweerder geen reden de functiewijziging toch toe te staan, onder meer omdat niet is gebleken dat sprake is van langdurige leegstand en het pand ook daadwerkelijk te huur heeft gestaan.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich - voor zover van belang in beroep - op het standpunt gesteld dat, voordat transformatie van bedrijfsruime mogelijk is, blijkens het Actieprogramma (onder meer) aan de voorwaarde moet zijn voldaan dat de bedrijfsruimte 2,5 jaar leeg heeft gestaan en niet binnen die periode door de markt is opgenomen. Om door de markt te kunnen worden opgenomen moet de bedrijfsruimte aan de markt zijn aangeboden, oftewel te huur zijn aangeboden of te koop zijn gezet. Niet is gebleken dat de onderhavige bedrijfsruimte in de afgelopen 2,5 jaar te huur is aangeboden of te koop is gezet. Eiser heeft weliswaar gesteld dat de bedrijfsruimte is aangeboden aan andere beleggers, maar eiser heeft nagelaten om dit te onderbouwen met schriftelijke stukken.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij stelt dat aan de voorwaarde van 2,5 jaar leegstand wordt voldaan en dat uit de tekst van deze voorwaarde niet blijkt dat de bedrijfsruimte in die periode te koop of te huur moet zijn aangeboden. Verweerder is met die uitleg ten onrechte en in zijn nadeel van het beleid afgeweken, aldus eiser.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden, voor zover hier van belang, zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
3.2
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, voor zover hier van belang, kan de omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
3.3
Bij de beslissing om artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo al dan niet toe te passen komt verweerder, in aanmerking genomen de bewoordingen van dat artikel en de aard van de bevoegdheid die daarin aan verweerder is toegekend, beleidsruimte toe. Bij beoordeling van die beslissing dient de rechtbank zich te beperken tot de beoordeling of verweerder in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
3.4
Ingevolge het bestemmingsplan “Regentesse-/Valkenboskwartier (Integrale herziening)” (het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming ‘Gemengd-3’ en de gebiedsaanduiding ‘Overige zone – Gemeentelijk beschermd stadsgezicht’. Tussen partijen is niet in geschil dat de beoogde functiewijziging in strijd is met artikel 7 van het bestemmingsplan, op grond waarvan het gebruik van de begane grond is bestemd voor bedrijven en niet voor woonruimte. Evenmin is in geschil dat verweerder gelet op artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht bevoegd is van het bestemmingsplan af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo. Ten slotte staat niet ter discussie dat toepassing van dit laatste artikel in beginsel mogelijk is indien voldaan wordt aan in het Actieprogramma geformuleerde voorwaarden.
3.5
In het Actieprogramma zoals dat hier ter discussie staat, is met betrekking tot die voorwaarden het volgende opgenomen:
“In de stad zullen er in de huidige voorraad incourante bedrijfsruimten voorkomen. Bedrijfsruimten die door de tijd zijn ingehaald. Deze bedrijfsruimten mogen getransformeerd worden naar een andere functie die beter past op de betreffende locatie. Dit echter wel onder een aantal voorwaarden, namelijk:
  • Betreffende bedrijfsruimte staat langer leeg dan 2,5 jaar (uit onderzoek blijkt dat bijna 90% van de bedrijfshuisvesting wordt opgenomen door de markt binnen twee jaar).
  • (…).”
3.6
Partijen houdt verdeeld of bovengenoemde voorwaarde meebrengt dat de bedrijfsruimte op de markt (te koop of te huur) moet zijn aangeboden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit het geval is. De rechtbank overweegt daartoe dat het Actieprogramma mede ten doel heeft bestaande kleinschalige bedrijfsruimte te beschermen omdat deze schaars is en transformatie van andere functies (terug) naar kleinschalige bedrijfsruimte zelden tot nooit aan de orde is. Het uitgangspunt is daarom dat geen omzetting van bestaande bedrijfsruimte plaatsvindt. Alleen in geval van incourante bedrijfsruimte wordt omzetting onder voorwaarden toegestaan. Bezien in deze context kan de eerste voorwaarde bezwaarlijk anders worden begrepen dan dat de bedrijfsruimte in de periode van leegstand is aangeboden op de markt. De door eiser voorgestane uitleg - inhoudende dat voldoende is dat de ruimte 2,5 jaar feitelijk leegstaat [1] - zou meebrengen dat (bewust) zou kunnen worden afgezien van het op de markt beschikbaar stellen (voor verhuur of verkoop) van bedrijfsruimte, en zodoende na 2,5 jaar automatisch aan de hiervoor genoemde voorwaarde voor functiewijziging zou zijn voldaan. Een dergelijke uitleg strookt niet met doel en uitgangspunten van het Actieprogramma. Bovendien wordt in de tekst bij de voorwaarde met de zin ‘
uit onderzoek blijkt dat bijna 90% van de bedrijfshuisvesting wordt opgenomen door de markt binnen twee jaar’expliciet verwezen naar de rol van de markt in deze. Die verwijzing impliceert dat de bedrijfsruimte - ondanks dat deze op de markt beschikbaar was - na 2,5 jaar niet door de markt is opgenomen. De rechtbank volgt eiser gelet op het voorgaande niet in zijn stelling dat verweerder bij beoordeling van eisers aanvraag van zijn beleid is afgeweken. Nu niet aannemelijk gemaakt is dat ten tijde van de hier voorliggende besluitvorming aan de betreffende voorwaarde was voldaan, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen niet aan de aanvraag tot functiewijziging mee te willen werken.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Aalbers, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier.
griffier rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Of, zoals ter zitting betoogd: feitelijk ander gebruik dan gebruik als bedrijfsruimte