ECLI:NL:RBDHA:2022:4883
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WW-uitkering na beëindiging dienstverband en geschil over re-integratie-inspanningen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalige schoonmaakster, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van haar aanvraag voor een WW-uitkering. Eiseres had haar aanvraag voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) per 11 juli 2019 ingediend, na beëindiging van haar dienstverband. Het UWV had eerder, op 17 juli 2019, deze aanvraag afgewezen, en ook in een later besluit op 18 februari 2020 weigerde het UWV om terug te komen op deze afwijzing. Eiseres stelde dat zij recht had op de uitkering, omdat zij niet in staat was om de aangeboden werkzaamheden te verrichten door gezondheidsklachten, en dat de maanden februari en maart 2019 niet meegeteld hadden moeten worden bij de bepaling van de 36 weken die vereist zijn voor het recht op uitkering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 16 augustus 2010 als schoonmaakster werkte, maar dat zij op 8 januari 2018 uitviel door gezondheidsproblemen. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiseres niet voldeed aan de weken-eis van artikel 17 WW, omdat zij in de relevante periode niet had gewerkt. De rechtbank concludeerde dat de door de werkgever aangeboden werkzaamheden passend waren, en dat eiseres niet voldoende had onderbouwd dat zij arbeidsongeschikt was voor deze werkzaamheden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.