ECLI:NL:RBDHA:2022:5000
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor urgentieverklaring bij woningnood na scheiding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 april 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van een man om een voorlopige voorziening in het kader van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring voor huisvesting. De man, die in 2021 gescheiden is en drie minderjarige kinderen heeft, heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring omdat hij tijdelijk bij een kennis woont en dringend op zoek is naar een woning. De gemeente Zoetermeer heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de man niet voldoet aan de criteria voor urgentie, waaronder het feit dat hij een te hoog inkomen heeft en dat er sprake is van algemene weigeringsgronden. De man heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 28 maart 2022 heeft de man zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij bang is dakloos te worden en zijn kinderen niet kan ontvangen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de gemeente terecht heeft geweigerd om de urgentieverklaring te verlenen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de man niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring en dat de situatie waarin hij zich bevindt niet uitzonderlijk genoeg is om toepassing van de hardheidsclausule te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat de gemeente op goede gronden heeft gehandeld.