In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel 'medische behandeling'. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2022 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was. Na de zitting heeft de rechtbank op 4 februari 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij verweerder de gelegenheid gaf om een geconstateerd gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft op 29 maart 2022 een aanvullend besluit genomen, waarin werd gesteld dat de benodigde medische behandeling beschikbaar zou zijn in een ander ziekenhuis in Cambodja. Eiseres heeft echter betoogd dat de informatie van verweerder niet juist was, omdat het nieuwe ziekenhuis geen peritoneale dialyse zou aanbieden. De rechtbank heeft in haar einduitspraak geoordeeld dat verweerder het geconstateerde gebrek niet had hersteld en dat er opnieuw twijfel bestond over de juistheid van het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA).
De rechtbank heeft het bestreden besluit en het aanvullend besluit vernietigd, omdat deze in strijd waren met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder is opgedragen om binnen twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de rechtbank. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.897,50, en het griffierecht van € 181.