ECLI:NL:RBDHA:2022:5021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
NL22.5413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Colombiaanse eiser met vrees voor wraakbendes

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van een eiser van Colombiaanse nationaliteit. De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die op 4 juni 2021 was afgewezen. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, maar de eiser diende een opvolgende aanvraag in, waarin hij stelde dat hij opnieuw te vrezen had voor wraakbendes in Colombia. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 april 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Colombia opnieuw te vrezen had voor wraakacties van de bende die hem in 2003 had geprobeerd te ontvoeren. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde documenten en verklaringen onvoldoende bewijs boden voor de gestelde vrees van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag als kennelijk ongegrond terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier A.E. Paulus. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5413

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopBij besluit van 24 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.5414, op 21 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
A. Cavero. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en van Colombiaanse nationaliteit. Hij heeft op 26 oktober 2018 een eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 4 juni 2021 is deze aanvraag afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, ongegrond verklaard. [2] De Afdeling [3] heeft de uitspraak op 16 augustus 2021 bevestigd [4] , waarmee het besluit van 4 juni 2021 in rechte vaststaat.
2. Bij het besluit van 4 juni 2021 heeft verweerder geloofwaardig bevonden dat eiser in 2003 aangifte heeft gedaan van een poging tot ontvoering en dat hij na die tijd problemen heeft ondervonden als gevolg van wraakacties. Verweerder heeft niet aannemelijk geacht dat eiser bij terugkeer naar Colombia wederom heeft te vrezen voor wraakacties van de bende die hem in 2003 tevergeefs heeft proberen te ontvoeren dan wel dat de autoriteiten hem hiertegen geen bescherming kunnen bieden.
3. Eiser heeft op 12 augustus 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Colombia (nog steeds) heeft te vrezen voor wraakbendes en daarmee een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser stelt dat hij in mei 2021 weer actief is geworden op Facebook en dat de wraakbendes sindsdien naar hem op zoek zijn. Op 3 juli 2021 heeft dit geleid tot een gewelddadig bezoek aan het huis van de moeder van eiser. Zijn moeder is toen vergiftigd en haar hele huis is doorzocht door iemand die zei dat hij op zoek was naar eiser. Op 11 september 2021 is de moeder van eiser in haar eigen woning slachtoffer geworden van mishandeling. Bij dit incident is een kogelbrief achtergelaten met daarop de naam van eiser. Ook is eiser via Facebook bedreigd. Ter onderbouwing van de aanvraag heeft eiser overgelegd aangiften van zijn moeder van 5 juli 2021 en 13 september 2021, informatie over de voortgang van de aangifte van 5 juli 2021, een notariële verklaring van 22 juli 2021, getuigenverklaringen, medische documenten, een foto van een envelop met daarop de naam van eiser en foto’s van een kogel en prints van zijn Facebookpagina. Verder wijst eiser op de algehele veiligheidssituatie in Colombia.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser met de overgelegde documenten niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Colombia heeft te vrezen voor wraakbendes. Verweerder acht hiervoor met name van belang dat eiser (met de documenten) niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvallen op zijn moeder op enige wijze verband houden met zijn gestelde vrees voor dezelfde wraakbendes als na het incident van 2003. Ook de foto’s van de kogel en de bedreiging op Facebook kunnen onmogelijk een ander licht werpen op het standpunt dat reeds in de vorige procedure is ingenomen. Uit de overgelegde stukken over de algehele (veiligheid)situatie in Colombia kan niet worden afgeleid dat eiser persoonlijk problemen zal verwachten bij terugkeer. Bij voorkomende problemen kan eiser de bescherming inroepen van de autoriteiten. Eiser wordt niet aangemerkt als ‘réfugié sur place’.
5. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder ten onrechte de geloofwaardigheid van de gestelde aanvallen op de moeder van eiser niet heeft beoordeeld. De medische stukken zijn door verweerder niet in zijn beoordeling betrokken. Verder meent eiser dat van hem niet kan worden verwacht dat hij kan verklaren wíe zijn moeder heeft aangevallen. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat de aanvallen geen verband houden met de gestelde vrees van eiser. Met de foto’s van de kogel en de bedreiging op Facebook is voor eiser duidelijk dat hij nog steeds heeft te vrezen voor de wraakbendes of de FARC. Verweerder heeft ten onrechte de overgelegde stukken niet in onderlinge samenhang beoordeeld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. In geschil is of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser met de overgelegde documenten niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Colombia heeft te vrezen voor de wraakbendes en daarmee een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [5]
7. Verweerder heeft allereerst terecht gewezen op het in rechte vaststaande afwijzende besluit van 4 juni 2021. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat eiser met de overgelegde aangiften niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvallen op zijn moeder verband houden met eisers gestelde vrees voor de wraakbendes uit de eerdere procedure. Immers is niet komen vast te staan door wie de aanvallen op zijn moeder zijn gepleegd en of de aanvallers deel uitmaken van de wraakbendes die (nog steeds) specifiek naar eiser op zoek zijn. Zo heeft eiser verklaard dat hij niet precies weet wie zijn moeder heeft aangevallen [6] en dat hij denkt dat het dezelfde mensen zijn waarover hij bij zijn eerste asielaanvraag heeft verklaard. [7] Verder heeft hij verklaard dat zijn moeder niets heeft verteld over hoe de aanvaller(s) eruit zag(en) en dat hij er niet aan heeft gedacht dat haar te vragen. [8] Dat uit de aangiften volgt dat de aanvallers naar eiser hebben gevraagd, betekent niet dat zij dezelfde mensen zijn als waarvoor eiser vreesde in de eerdere asielprocedure. Verweerder heeft hieraan ter zitting nog terecht toegevoegd dat onduidelijk is waarom eiser bij deze opvolgende aanvraag heeft verklaard dat de FARC achter de aanvallen zit en hij sinds de ontvoering door de FARC wordt achtervolgd [9] , terwijl eiser dit niet bij zijn eerste asielaanvraag heeft verklaard. Toen heeft hij andersluidend verklaard en gezegd dat hij na de ontvoering zou worden verkocht aan de FARC. [10]
8. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat verweerder ten onrechte de medische stukken niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft hierover in het bestreden besluit kunnen opmerken dat deze stukken zien op de moeder van eiser en dat hiermee niet is aangetoond dat zij door toedoen van de gestelde wraakbendes is aangevallen en medische problemen heeft ondervonden. Ter zitting heeft verweerder terecht opgemerkt dat de medische stukken niets zeggen over de oorzaak van het letsel bij zijn moeder.
9. Verder heeft verweerder over de activiteiten op Facebook kunnen opmerken dat het gaat om
printscreensen dat deze niet op authenticiteit zijn te beoordelen. Bovendien kan met de summier beschikbare informatie over de Facebookbedreiging niet worden achterhaald wat de specifieke aanleiding is geweest voor de bedreiging en uit welke hoek de bedreiging komt. Dit blijkt evenmin uit de foto’s van de kogel en de envelop waarin die kogel zou hebben gezeten. Dat de Facebookbedreiging en de kogelbrief met elkaar verband houden, berust slechts op een vermoeden van eiser. Verweerder heeft dan ook niet hoeven volgen dat de FARC of de wraakbendes uit de eerdere asielprocedure verantwoordelijk zijn voor de aanvallen op de moeder van eiser, de Facebookbedreiging en de kogelbrief. De rechtbank volgt ook niet het betoog van eiser dat verweerder de overgelegde bewijzen niet in samenhang heeft beoordeeld, nu deze bewijzen onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de gestelde vrees voor de wraakbendes uit de eerdere asielprocedure.
10. Nu eiser een opvolgende aanvraag heeft ingediend die niet niet-ontvankelijk is verklaard [11] , heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
11. Het beroep is daarom ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerd publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.NL21.9103 en NL21.9105.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.20210457/1/V2 en 20210457/2/V2.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Rapport gehoor opvolgende aanvraag van 18 maart 2022, p. 9 van 22.
7.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 9 van 22.
8.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 10 van 22.
9.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 9 en 11 van 22.
10.Rapport nader gehoor van 28 september 2020, p. 11 van 29.
11.overeenkomstig artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.