ECLI:NL:RBDHA:2022:5068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
20/6868
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering (ZW) voor een ex-werknemer. De eiseres, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de uitkering van de ex-werknemer per 6 januari 2020 zou worden beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in zijn besluit van 19 augustus 2020 het bezwaar van de ex-werknemer gegrond heeft verklaard en het eerdere besluit heeft herroepen, waardoor de ex-werknemer recht heeft op een ongewijzigde ZW-uitkering.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin de eiseres, het Uwv en de ex-werknemer betrokken waren. De eiseres voerde aan dat de referteperiode en maatmanomvang onjuist waren vastgesteld en dat de ex-werknemer hersteld was, terwijl het Uwv en de ex-werknemer stelden dat de medische rapporten van verzekeringsartsen de conclusie ondersteunden dat de ex-werknemer arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen als zorgvuldig en duidelijk beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er voldoende aanleiding was voor de urenbeperking die het Uwv had vastgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht had bepaald dat de ex-werknemer per 6 januari 2020 ongewijzigd recht had op een ZW-uitkering. Het beroep van de eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6868

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E. Spijer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. N. Regragui).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij], te [woonplaats], ex-werknemer.

Procesverloop

In het besluit van 24 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die ex-werknemer ontving op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 6 januari 2020 beëindigd.
In het besluit van 19 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van ex-werknemer tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat ex-werknemer per 6 januari 2020 ongewijzigd recht heeft op een ZW-uitkering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft een zienswijze ingediend.
Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, omdat ex-werknemer geen toestemming heeft gegeven om stukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te sturen, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2.1.
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Ex-werknemer heeft laatstelijk via eiseres, die eigenrisicodrager is, gewerkt als medewerker benzinestation. Ex-werknemer heeft zich op 12 november 2018 ziekgemeld en aan hem is een ZW-uitkering toegekend.
2.3.
In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft verzekeringsarts S. Raktoe in een rapport van 1 november 2019 geconcludeerd dat ex-werknemer per 11 november 2019 verminderde benutbare mogelijkheden heeft voor het kunnen verrichten van arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte. De benutbare mogelijkheden zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 november 2019. In deze FML is een urenbeperking opgenomen van gemiddeld 20 uur per week en 4 uur per dag. De arbeidsdeskundige concludeert in een rapport van 28 november 2019 dat ex-werknemer op 11 november 2019 65% of minder van het maatmaninkomen kan verdienen. De ZW-uitkering wordt daarom voortgezet.
2.4.
Eiseres heeft verweerder verzocht om de ZW-uitkering van ex-werknemer te beëindigen per 6 januari 2020. Aan dit verzoek heeft eiseres ten grondslag gelegd dat de bedrijfsarts K. de Boer in een rapport van 6 januari 2020 heeft geconcludeerd dat ex-werknemer per die datum in staat kan worden geacht zijn eigen arbeid te verrichten voor minimaal 5 dagen en 5 uur per dag, oftewel 25 uur per week. Naar aanleiding van dit rapport heeft eiseres ex-werknemer per 6 januari hersteld gemeld bij verweerder voor zijn werk als medewerker benzinestation. Verweerder heeft hierop het primaire besluit genomen. Ex-werknemer heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van ex-werknemer gegrond verklaard en bepaald dat ex-werknemer per 6 januari 2020 ongewijzigd recht heeft op een ZW-uitkering. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het rapport van de verzekeringsarts b&b L. Greveling-Fockens van 18 augustus 2020.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert – samengevat weergegeven – het volgende aan. Er is een onjuiste referteperiode gehanteerd, er zou vanaf 26 juni 2017 gemeten moeten worden. Hierdoor is er ook een onjuiste maatmanomvang gehanteerd, dit zou 26,16 uur per week moeten zijn. Aangezien ex-werknemer volgens de bedrijfsarts 5 uur per dag kan werken, kon ex-werknemer hersteld worden geacht. Ook is de maatgevende arbeid onjuist vastgesteld: ex-werknemer helpt niet in de wasstraat en hoeft ook niet schoon te maken. Hij werkte bovendien niet alleen, maar met een collega. Hierdoor is ook de belastbaarheid onderschat, een collega kon namelijk inspringen waar nodig. Ook kon ex-werknemer veel zitten en hoefde hij niet lang te staan. Tot slot voert eiseres aan dat er geen aanleiding is voor een urenbeperking omdat er geen sprake is van een van de drie indicatiegebieden volgens de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’. Ter onderbouwing heeft eiseres correspondentie met en van twee bedrijfsartsen overgelegd.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.2.
De verzekeringsarts b&b L. Greveling-Fockens heeft op 17 augustus 2020 de telefonische hoorzitting met ex-werknemer bijgewoond. Ook heeft zij dossierstudie verricht. Van de bevindingen heeft de verzekeringsarts b&b op 18 augustus 2020 een rapport opgesteld waarin zij concludeert dat de hersteldmelding niet kan worden gehandhaafd. Vanwege een overschrijding van de belastbaarheid op de items lopen, staan, geknield of gehurkt actief zijn was ex-werknemer op 6 januari 2020 niet geschikt voor zijn arbeid in volle omvang. Uit de gegevens van de bedrijfsarts komt niet naar voren waarom ex-werknemer geschikt zou zijn voor zijn eigen arbeid voor 4 x 7,5 uur per week. De FML van 1 november 2019 doet volgens de verzekeringsarts b&b onverminderd recht aan de beperkingen van ex-werknemer.
6.3.
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b J. Hermans een aanvullend rapport van 17 november 2020 opgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat ex-werknemer op datum in geding arbeidsongeschikt is voor de maatgevende arbeid als medewerker benzinestation voor 30 uur per week en 7,5 uur per dag en dat de belastbaarheid op de datum in geding dezelfde is als neergelegd in de FML van 1 november 2019. Hij wijst erop dat de bedrijfsarts K. de Boer ex-werknemer in staat achtte om 25 uur per week te werken. De term ‘tenminste’ in het rapport van deze bedrijfsarts geeft enige ruimte voor overschrijding van 5 uur per dag, maar niet voor een overschrijding van 20% per week en 50% per dag.
6.4.
Naar aanleiding van het aanvullende beroepschrift met een brief van bedrijfsarts J. den Besten van 19 mei 2021 waarin wordt gesteld dat er geen indicatie is voor een urenbeperking, heeft de verzekeringsarts b&b J. Hermans in een aanvullend rapport van 24 juni 2021 geconcludeerd dat hij geen aanleiding ziet om het eerdere standpunt te wijzigen. Er bestaat in tegenstelling tot wat Den Besten in zijn brief aanvoert, wel degelijk een indicatie voor een urenbeperking nu wordt voldaan aan 1 van de 3 indicatiegebieden. Hij wijst er hierbij nog op dat de bedrijfsartsen elkaar inhoudelijk tegenspreken ten aanzien van de urenbeperking.
6.5
De rechtbank overweegt dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen b&b op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat het beroep geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het medisch oordeel. In het rapport van 24 juni 2021 wordt overtuigend gemotiveerd toegelicht dat er wel degelijk aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen op grond van het indicatiegebied energiehuishouding vanwege de chronische pijn. Hierbij acht de verzekeringsarts b&b relevant dat in bezwaar is gebleken dat ex-werknemer van de vier uur aanwezigheid op het werk slechts een uur werkte en na dat ene uur moest stoppen vanwege de pijn. Van ieder uur dat hij werkte was hij slechts 20 minuten daadwerkelijk aan het werk en dat betrof enkel kassawerk. Bovendien was er tijdens het re-integreren een collega aanwezig die regelmatig werkzaamheden van hem overnam, daar waar ex-werknemer de werkzaamheden normaliter alleen moest uitvoeren. Eiseres heeft dit niet betwist. Verder heeft Den Besten in zijn spreekuurrapport van 1 oktober 2020 – weliswaar na de datum in geding – aangegeven dat ex-werknemer niet opknapt en dat hij belastbaar is conform de FML van 1 november 2019 (aangevuld met een verdere beperking voor bukken) voor 20 uur per week en 4 uur per dag. Hiermee heeft Den Besten naar het oordeel van de rechtbank zelf de urenbeperking erkend. De rechtbank ziet in de brief van Den Besten dan ook geen aanknopingspunten om te oordelen dat van een urenbeperking geen sprake kan zijn. Verweerder wijst er daarbij terecht op dat Den Besten in die brief uitgaat van een verkeerde arbeidsmaatstaf. De maatgevende arbeid is, zoals ter zitting door eiseres is erkend, niet of ex-werknemer voor 65% kan werken maar of hij in volle omvang geschikt is voor zijn eigen arbeid. Die omvang is door de arbeidsdeskundige in de aanvullende rapportage van 4 juni 2021 nader vastgesteld op 30,45 uur per week, hetgeen eiseres ook niet (langer) bestrijdt. De rechtbank hecht om die reden ook minder betekenis aan het bevestigend antwoord van bedrijfsarts De Boerin de brief van 9 januari 2020 op de vraag van eiseres of zijn mededeling in de terugkoppeling van 6 januari 2020 dat ex-werknemer minimaal 25 uur kan werken betekent dat hij zijn contracturen kan werken. Niet duidelijk blijkt welke maatgevende arbeidsomvang eiseres en De Boer daarbij hebben gehanteerd. De rechtbank onderschrijft op grond van het voren overwogene de medische grondslag van het bestreden besluit.
7. Ter zitting heeft eiseres naar aanleiding van het aanvullende rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 4 juni 2021 aangegeven in te stemmen met de vastgestelde referteperiode, maatmanomvang en maatgevende arbeid. Deze gronden behoeven derhalve geen bespreking meer.
8. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft bepaald dat ex-werknemer per 6 januari 2020 ongewijzigd recht heeft op een ZW-uitkering.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.