ECLI:NL:RBDHA:2022:508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
20/6851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen en verzekeringsjaren in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser, geboren in Ghana, had een AOW-pensioen aangevraagd, maar kreeg slechts 72% van het maximale pensioen toegekend. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiser niet verzekerd was voor de AOW voor bepaalde periodes in Nederland. Eiser was van mening dat hij in die periodes als werkend of ingezetene moest worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende had onderbouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van 17 september 2019, waarin het AOW-pensioen werd toegekend, door de Svb correct was gehandhaafd in het bestreden besluit van 20 april 2020. Eiser had geen bewijs geleverd dat hij in de relevante periodes in Nederland had gewoond of gewerkt, waardoor de korting van 28% op zijn AOW-pensioen terecht was toegepast. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, omdat hij niet had aangetoond dat hij verzekerd was voor de AOW in de genoemde periodes. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van deugdelijkheid van verzendadministratie en de noodzaak voor eisers om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Svb.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: W. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 17 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 16 december 2019 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan eiser toegekend van 72% van het maximale pensioen.
In het besluit van 20 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is op [geboortedag] 1953 geboren in Ghana. Hij heeft in Ghana gewoond tot zijn vertrek naar Nederland. Eiser heeft op 3 augustus 2009 een pensioenoverzicht opgevraagd bij verweerder. In het opgevraagde pensioenoverzicht van 10 februari 2010 staat dat eiser van 23 juli 1982 tot en met 9 maart 1983 en van 1 januari 1985 tot en met 3 augustus 2009 verzekerd was in Nederland. Eiser heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt. In augustus 2019 heeft eiser een AOW-pensioen aangevraagd.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder een AOW-pensioen van 72% van het maximale pensioen aan eiser toegekend. Eiser is niet verzekerd geacht voor de AOW voor de periodes van 16 december 1969 tot en met 22 juli 1982 en van 10 maart 1983 tot en met 31 december 1984.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt in de periode van 16 december 1969 tot en met 22 juli 1982 en van 10 maart 1983 tot en met 31 december 1984. Eiser is daarom in deze periode niet verzekerd geweest voor de AOW. Er is terecht een korting van 28% toegepast.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert het volgende aan. Verweerder heeft een onjuiste periode gehanteerd voor de duur van zijn werk en leven in Nederland. Een juiste registratie zou hebben geleid tot een hogere AOW en dan zou eiser geen AIO-aanvulling nodig hebben die hem beperkt in zijn reizen naar het buitenland. Eiser stelt dat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel alsook met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of het beroep van eiser ontvankelijk is. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb te lopen op de dag na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Bekendmaking van een besluit kan op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschieden door het besluit aan de belanghebbende per post toe te sturen. Als de ontvangst van het besluit wordt ontkend, moet het bestuursorgaan aannemelijk maken dat het besluit per post is verzonden naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering, een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending naar het juiste adres.
4.1.
Het bestreden besluit is gedateerd op 20 april 2020. Dit betekent dat bij toezending van het besluit op die dag, de beroepstermijn is aangevangen op 21 april 2020 en de termijn om beroep in te stellen eindigde op 1 juni 2020. Het pro forma beroepschrift is op 16 oktober 2020 en derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn ingediend.
4.2.
Eiser stelt dat hij het bestreden besluit pas op 2 oktober 2020 voor het eerst heeft ontvangen en dat hij binnen twee weken beroep heeft aangetekend, zodat zijn beroep ontvankelijk is. Verweerder heeft desgevraagd verklaard niet over verzendbewijzen te beschikken omdat er geen aparte verzendadministratie is aangelegd. Nu verweerder geen (deugdelijke) verzendadministratie kan overleggen, heeft verweerder de verzending van het bestreden besluit niet aannemelijk gemaakt. Daarmee is de beroepstermijn niet aangevangen op 21 april 2020. Het bestreden besluit is pas met toezending naar eiser op 2 oktober 2020 op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Het beroepschrift, ontvangen op 16 oktober 2020, is daarmee tijdig ingediend. Het voorgaande brengt met zich dat het beroep ontvankelijk is en de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling.
5.1.
In geschil is of de periodes van 16 december 1969 tot en met 22 juli 1982 en van 10 maart 1983 tot en met 31 december 1984 mee moeten worden genomen bij de berekening van het aantal verzekerde jaren voor de AOW. Eiser stelt dat hij in die periode als werkend dan wel als ingezetene, en daarmee als verzekerd voor de AOW, moet worden aangemerkt.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd, in bezwaar of in beroep, dat hij in de bovenstaande periodes als werkend dan wel als ingezetene moet worden aangemerkt. De enkele stelling van eiser dat hij in deze periodes in Nederland woonde en werkte, is onvoldoende om deze voor waar aan te nemen.
5.3.
Eiser heeft voorts onvoldoende toegelicht en onderbouwd waarom er strijd zou zijn met de beginselen van behoorlijk bestuur. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. Verweerder heeft terecht beslist dat eiser in de periodes van 16 december 1969 tot en met 22 juli 1982 en van 10 maart 1983 tot en met 31 december 1984 niet verzekerd was voor de AOW.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.