ECLI:NL:RBDHA:2022:508
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning AOW-pensioen en verzekeringsjaren in Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Eiser, geboren in Ghana, had een AOW-pensioen aangevraagd, maar kreeg slechts 72% van het maximale pensioen toegekend. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiser niet verzekerd was voor de AOW voor bepaalde periodes in Nederland. Eiser was van mening dat hij in die periodes als werkend of ingezetene moest worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet voldoende had onderbouwd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van 17 september 2019, waarin het AOW-pensioen werd toegekend, door de Svb correct was gehandhaafd in het bestreden besluit van 20 april 2020. Eiser had geen bewijs geleverd dat hij in de relevante periodes in Nederland had gewoond of gewerkt, waardoor de korting van 28% op zijn AOW-pensioen terecht was toegepast. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, omdat hij niet had aangetoond dat hij verzekerd was voor de AOW in de genoemde periodes. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van deugdelijkheid van verzendadministratie en de noodzaak voor eisers om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Svb.