ECLI:NL:RBDHA:2022:5088
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een Soedanese vreemdeling en de toepassing van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Soedanese vreemdeling, de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De zitting vond plaats in Breda, waar eiser via videoverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L. Verhaegh, en met de aanwezigheid van een tolk, A. Tribak.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Eiser heeft verklaard dat zijn verblijfsvergunning niet is verlengd en dat hij geen verblijfsvergunning in Duitsland heeft. De rechtbank oordeelt dat deze verklaringen onvoldoende zijn om te concluderen dat eiser geen verblijfsvergunning meer heeft in Duitsland. De rechtbank wijst erop dat artikel 59, tweede lid, Vw vereist dat de noodzakelijke documenten voor terugkeer voorhanden zijn of binnenkort beschikbaar komen. In deze zaak is niet in geschil dat de benodigde documenten op korte termijn beschikbaar zullen zijn.
De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat de maatregel van bewaring geen gronden bevatte. De rechtbank concludeert dat de gronden voor bewaring in de wet zijn vastgelegd en dat de stelling van eiser niet opgaat. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij uiteindelijk naar Duitsland is teruggekeerd, maar kon dit niet onderbouwen met documenten. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij aan zijn vertrekplicht heeft voldaan en dat hij in Frankrijk is geweest, wat zijn argumenten ondermijnt.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.