ECLI:NL:RBDHA:2022:513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
20/7469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering zonder verzekeringsarts-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. Eiser, die laatstelijk werkzaam was als productiemedewerker, had zich op 10 december 2018 ziekgemeld en ontving vanaf 11 maart 2019 een ZW-uitkering. De uitkering werd per 10 januari 2020 beëindigd op basis van een besluit van 15 november 2019, waarin werd gesteld dat eiser in staat was meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Eiser ging tegen dit besluit in beroep, omdat hij van mening was dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij niet gezien was door een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b), wat volgens hem leidde tot een onzorgvuldig medisch onderzoek.

De rechtbank heeft de zaak op 8 december 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen spreekuurcontact had plaatsgevonden met een verzekeringsarts b&b, terwijl de medische grondslag van het besluit door eiser was betwist. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd gesteld dat in dergelijke gevallen een onderzoek door een verzekeringsarts b&b noodzakelijk is. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en de proceskosten aan eiser moesten worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming bij de beëindiging van uitkeringen en de noodzaak van een grondig medisch onderzoek, vooral wanneer de medische situatie van de betrokkene ter discussie staat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7469

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Zalm),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 15 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 10 januari 2020 beëindigd.
In het besluit van 28 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2021 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker via [uitzendbureau] Uitzendbureau. Op 10 december 2018 heeft hij zich vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld. Per 11 maart 2019 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft medisch en arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. De beperkingen van eiser zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 oktober 2019. Aan de hand van deze FML zijn door de primaire arbeidsdeskundige diverse functies voor eiser geduid. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit vastgesteld dat eiser per 10 januari 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat eiser in staat is meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aan dit standpunt de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 21 oktober 2020 en de arbeidsdeskundige b&b van 26 oktober 2020 ten grondslag gelegd.
3. Eiser voert – samengevat – tegen het bestreden besluit aan dat hij meer beperkt is dan is aangenomen. Er dienen meer beperkingen in de FML te worden opgenomen. Om die reden kan eiser de geduide functies niet uitoefenen. Eiser is bekend met lumbale kanaalstenose, hij heeft moeite met het vinden van woorden en zijn zicht is slechter dan is aangenomen. Tot slot stelt eiser dat hij gezien had moeten worden door een verzekeringsarts b&b en dat, nu dit niet is gebeurd, het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek in dit geval niet voldoende zorgvuldig is geweest en overweegt daartoe als volgt. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) is onder meer overwogen dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Daarvan kan in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
4.2.
In dit geval is eiser in de primaire fase gezien door een arts. Het rapport van de arts is door een verzekeringsarts mede ondertekend. Deze werkwijze is in beginsel in overeenstemming met vaste rechtspraak van de Raad. Er moet volgens voornoemde uitspraak echter in bezwaar wel een onderzoek door een verzekeringsarts b&b tijdens een spreekuurcontact plaatsvinden, indien - zoals hier het geval is - de medische grondslag van het bestreden besluit is betwist en er in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts. In dit geval is er uitsluitend telefonisch contact tussen verzekeringsarts b&b en eiser geweest, nadat de verzekeringsarts b&b vanwege een ’vergissing in de planning’ niet bij de hoorzitting aanwezig was. In dit geval kon echter niet met een telefonisch spreekuurcontact worden volstaan, gelet op wat hiervoor is overwogen, en nu het ging om lichamelijke klachten, waarbij voorafgaand aan de hoorzitting aanleiding is gezien voor een fysiek spreekuurcontact. Onvoldoende is gemotiveerd dat gezien de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had. De stelling ter zitting dat naar aanleiding van het verslag van de hoorzitting is geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een fysiek spreekuurcontact, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Daaruit volgt niet waarom gelet op de aard van de klachten en beschikbare medische informatie een fysiek spreekuurcontact geen toegevoegde waarde meer had.
4.3.
Gelet op het vorenstaande bevat het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek. Daarom is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van de overige beroepsgronden.
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op de aard van het geconstateerde gebrek kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7. Verweerder zal worden veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 48,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep.