In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig ambtenaar van Defensie, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser had een aanvraag ingediend voor loonaanvulling op basis van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF). De staatssecretaris had in een eerder besluit de aanvraag van eiser afgewezen, met als argument dat deze te laat was ingediend en dat de loonaanvulling met 20% gekort zou worden vanwege deze vertraging. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 1 januari 2015 tot 23 september 2016 een WW-uitkering en een BW-uitkering ontving. Eiser heeft betoogd dat de bepalingen van de WW niet van toepassing zijn op de loonaanvulling, die geregeld is in artikel 9 van het BWDEF. De rechtbank heeft de argumenten van eiser gevolgd en geconcludeerd dat de regels van de WW niet van toepassing zijn op de loonaanvulling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat de loonaanvulling niet werd betaald over de periode voor 26 weken voorafgaand aan de aanvraag en dat de opgelegde korting van 20% niet gerechtvaardigd was.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte toepassing van de regelgeving omtrent loonaanvulling en de rechten van ambtenaren in de sector Defensie.