ECLI:NL:RBDHA:2022:5182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit over loonaanvulling bij werkloosheid in de sector Defensie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig ambtenaar van Defensie, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser had een aanvraag ingediend voor loonaanvulling op basis van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF). De staatssecretaris had in een eerder besluit de aanvraag van eiser afgewezen, met als argument dat deze te laat was ingediend en dat de loonaanvulling met 20% gekort zou worden vanwege deze vertraging. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 1 januari 2015 tot 23 september 2016 een WW-uitkering en een BW-uitkering ontving. Eiser heeft betoogd dat de bepalingen van de WW niet van toepassing zijn op de loonaanvulling, die geregeld is in artikel 9 van het BWDEF. De rechtbank heeft de argumenten van eiser gevolgd en geconcludeerd dat de regels van de WW niet van toepassing zijn op de loonaanvulling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat de loonaanvulling niet werd betaald over de periode voor 26 weken voorafgaand aan de aanvraag en dat de opgelegde korting van 20% niet gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte toepassing van de regelgeving omtrent loonaanvulling en de rechten van ambtenaren in de sector Defensie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. van Weersch),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: H. Hendriks).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser loonaanvulling toegekend op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF).
Bij besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser voor wat betreft de einddatum gegrond, voor wat betreft het te laat indienen van de aanvraag deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022 via een beeldverbinding. Daaraan namen deel eiser en zijn partner, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Aan eiser is met ingang van 1 januari 2015 overtolligheidsontslag verleend. Aan hem zijn een WW-uitkering en daarnaast een BW-uitkering op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) toegekend.
1.2.
Eiser is van 1 april 2015 tot 23 september 2016 werkzaam geweest bij DS8 Consulting. Gedurende deze periode heeft eiser een loonaanvulling tot 100% van zijn salaris bij Defensie ontvangen.
1.3
Vanaf 23 september 2016 heeft het UWV eiser een WW-uitkering toegekend en is de aanvullende BW-uitkering herleefd.
1.4
Eiser is op 4 oktober 2016 in dienst getreden bij [bedrijf] ([bedrijf]) voor bepaalde tijd. Hij heeft zich op 30 november 2016 ziek gemeld. Met ingang van 1 februari 2017 is eisers tijdelijke dienstverband bij [bedrijf] omgezet in een vast dienstverband.
1.5
Aan eiser is met ingang van 1 maart 2017 een Ziektewet (ZW)-uitkering toegekend. Per gelijke datum is de WW-uitkering stopgezet.
1.6.
Per 23 september 2018 is de aansluitende BW-uitkering ingegaan.
1.7.
Per 28 november 2018 is de ZW-uitkering vervallen. Aan eiser is met ingang van 28 november 2018 een WW-uitkering toegekend.
1.8.
Het UWV heeft bij beslissing op bezwaar van 19 november 2019 de WW-uitkering met ingang van 28 november 2018 ingetrokken en eiser met terugwerkende kracht een IVA-uitkering toegekend. De ontvangen WW-uitkering is met deze IVA-uitkering verrekend.
1.9.
Eiser heeft verzocht om loonaanvulling op zijn loon bij [bedrijf].
Wat heeft verweerder besloten?
2.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder meegedeeld dat de op 12 maart 2020 ingediende aanvraag te laat is gedaan. De loonaanvulling wordt met ingang van maximaal 26 weken vóór de aanvraag toegekend, waardoor de loonaanvulling pas ingaat per 11 september 2019. Daarnaast wordt de loonaanvulling voor drie maanden met 20% gekort over de periode van 11 september 2019 tot en met 10 december 2019 omdat de aanvraag te laat is ingediend. De loonaanvulling duurt tot 1 oktober 2020. Het nieuwe bruto salaris is gebaseerd op 10 uren per maand.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de einddatum van de loonaanvulling alsnog bepaald op 20 juli 2037 overeenkomstig de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 september 2018.
Verder heeft verweerder vastgesteld dat eiser bij e-mail van 8 januari 2020 al heeft aangegeven dat hij aanspraak wil maken op loonaanvulling. Dit heeft tot gevolg dat de loonaanvulling voorafgaande aan 11 juli 2019 niet tot uitbetaling komt.
In verband daarmee dient ook de periode waarover de maatregel van 20% korting wordt opgelegd worden aangepast. Deze periode loopt nu van 11 juli 2019 tot 11 september 2019. Dit maakt volgens verweerder financieel geen verschil.
Verder stelt verweerder in het bestreden besluit vast dat eiser niet, zoals hij heeft aangevoerd, 20 uur per week bij [bedrijf] werkt, maar 10 uur per week en vanaf januari 2019 13,85 uur per week.
Wat vindt eiser?
3. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum en de maatregel. Hij stelt dat de bepalingen van de WW niet van toepassing zijn op de loonaanvulling, die is geregeld in artikel 9 van het BWDEF en niet in artikel 7 van het BWDEF, waarop de WW wel van overeenkomstige toepassing is verklaard.
Verder wijst eiser erop dat hij verweerder met een e-mail van 18 oktober 2016 heeft geïnformeerd over zijn nieuwe dienstverband. Hij heeft daarbij gevraagd naar wat hij nog meer moest doorgeven en of dit gevolgen had voor zijn uitkering van WWplus. WWplus bevestigde bij e-mail van 19 oktober 2016 de ontvangst. Verweerder vroeg ook een kopie van de arbeidsovereenkomst en salarisspecificaties op. Eiser heeft deze stukken onmiddellijk verstrekt bij e-mail van 27 oktober 2016. WWplus heeft vervolgens verzuimd eiser te berichten dat hij een loonaanvulling diende aan te vragen.
Tot slot wijst er ook op dat in het bestreden besluit de sanctie is gewijzigd van drie naar twee maanden, zodat dit wel financiële gevolgen heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Artikel 9, dat is opgenomen in hoofdstuk 3 van het BWDEF, gaat over loonaanvulling. Hoofdstuk 2 van het BWDEF gaat over de aansluitende en aanvullende BW-uitkering. Artikel 7, eerste lid, van het BWDEF is opgenomen in hoofdstuk 2 en bepaalt uitdrukkelijk dat tijdens de duur van de aanvullende en aansluitende uitkeringen de regels betreffende het recht op een WW-uitkering welke bij of krachtens de WW zijn vastgesteld van overeenkomstige toepassing zijn. Hoofdstuk 3 van het BWDEF bevat niet een bepaling die de regels vastgesteld bij of krachtens de WW van overeenkomstige toepassing verklaart. Uitgaande van de tekst van het BWDEF moet er dus van worden uitgegaan dat op de loonaanvulling de regels gesteld bij of krachtens de WW niet van toepassing zijn.
Uit de toelichting bij artikel 7 en bij de artikelen 9 en 10 van het BWDEF kan de rechtbank niet opmaken dat het de bedoeling van de regelgever is geweest het sanctieregime van de WW ook op de loonaanvulling van toepassing te verklaren. Verder neemt de rechtbank is aanmerking dat, zoals verweerder in het verweerschrift heeft opgemerkt, uit de toelichting volgt dat de loonaanvulling een re-integratieregeling is, waarin de WW niet voorziet. Daaruit volgt dat het ook niet logisch is de bepalingen gesteld bij of krachtens de WW van overeenkomstige toepassing te achten.
De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder ten onrechte artikel 35 van de WW van overeenkomstige toepassing heeft geacht en ten onrechte is bepaald dat op grond van dat artikel de loonaanvulling niet wordt betaald over de periode gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de aanvraag om loonaanvulling. Ook heeft verweerder ten onrechte een maatregel van een korting van 20% gedurende – in het bestreden besluit – twee maanden opgelegd, nu de maatregelen gesteld bij of krachtens de WW niet van overeenkomstige toepassing zijn op de loonaanvulling.
4.2.
Eiser heeft bij zijn beroepschrift een e-mailreeks overgelegd bestaande uit:
- een e-mail van 18 oktober 2016 aan WWplus, waarin hij meldt dat hij per 4 oktober een contract van 10 uur per week heeft bij [bedrijf]. Hij vraag daarbij wat hij nog meer moet doorgeven en wat de consequentie daarvan is voor zijn uitkering bij WWplus;
- een e-mail van 21 oktober 2016 van Team WWplus, waarbij wordt verzocht om een kopie van de arbeidsovereenkomst en een kopie van de salarisspecificaties vanaf 4 oktober tot heden;
- een e-mail van 27 oktober 2016 van eiser aan WWplus waarin hij vermeldt: “bij deze de gevraagde bestanden”;
- een e-mail van 28 oktober 2016 8:37 uur van Team WWplus aan eiser, waarin wordt geantwoord: “wij hebben uw e-mail in goede orde ontvangen”;
- een reactie daarop van eiser bij e-mail van 28 oktober 2016 13:12 uur waarin hij vermeldt: “Ik heb helaas nog geen antwoord op mijn vraag of dit enige consequenties heeft voor mijn uitkering bij WWplus. En daarnaast moet de garantie uitkering gewoon door blijven lopen of met daarnaast een ‘gewone” loonaanvulling lopen?”;
- een e-mail van 28 oktober 2016 14:40 uur van Team WWplus waarin wordt geantwoord: “wij hebben uw e-mail in goede orde ontvangen”.
4.3.
Verweerder stelt dat hij de e-mail van 28 oktober 2016 13:12 uur niet in zijn administratie heeft teruggevonden. Het is volgens verweerder dan ook niet duidelijk of eiser hierop een antwoord heeft ontvangen en, zo ja, welk antwoord. Verweerder stelt dat in ieder geval wel duidelijk is dat dit niet heeft geleid tot een aanvraag om loonaanvulling.
4.4.
De rechtbank acht de stelling van verweerder dat hij de e-mail van 28 oktober 2016 13:12 uur niet heeft ontvangen niet geloofwaardig, gelet op het feit dat deze voorkomt in een e-mailreeks en gelet op het feit dat eiser de ontvangstbevestiging van die e-mail heeft overgelegd en verweerder niet heeft ontkend dat deze door WWplus is verzonden.
4.5.
De rechtbank is van oordeel verweerder de e-mails van eiser in de genoemde
e-mailreeks, in samenhang bezien, had moeten aanmerken als een aanvraag om loonaanvulling of in ieder geval een onvolledige aanvraag om loonaanvulling, waarop verweerder eiser in de gelegenheid had moeten stellen de aanvraag aan te vullen.
4.6.
Een en ander leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het betreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met in achtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Verweerder dient er daarbij vanuit te gaan dat eiser tijdig een aanvraag om loonaanvulling heeft gedaan.
4.7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4.8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.