ECLI:NL:RBDHA:2022:5257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
C/09/606039 / HA ZA 21-77
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van een bemiddelingsovereenkomst tussen een tussenpersoon en een beroepsvoetballer

In deze zaak vordert de eiser, een tussenpersoon, schadevergoeding van de gedaagde, een Belgische beroepsvoetballer, wegens tekortkomingen in de nakoming van een bemiddelingsovereenkomst. De overeenkomst, gesloten op 14 juli 2019, hield in dat de eiser de gedaagde zou vertegenwoordigen bij onderhandelingen over spelerscontracten. De gedaagde heeft echter een arbeidsovereenkomst gesloten met een andere tussenpersoon, wat volgens de eiser in strijd is met de overeenkomst. De eiser vordert een schadevergoeding van € 215.000,-, alsook buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat de rechtbank niet bevoegd is, omdat partijen arbitrage zijn overeengekomen. De rechtbank oordeelt dat er geen rechtsgeldige arbitrageovereenkomst bestaat en dat zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank concludeert dat de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd door de gedaagde op 22 mei 2020, omdat de eiser in ernstige mate heeft gehandeld in strijd met de reglementen van de voetbalbond. Hierdoor ontvalt de grondslag voor de vorderingen van de eiser. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/606039 / HA ZA 21-77
Vonnis van 1 juni 2022
in de zaak van
[eiser], tevens handelend onder de naam [bedrijf], te [plaats 1],
eiser,
advocaat mr. R.H.B. Wortel te Den Bosch,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2], België,
gedaagde,
advocaat mr. R.C. Branco Martins te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 11 december 2020, met producties 1 t/m 12;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 6;
- het tussenvonnis van 16 maart 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2022 plaatsgevonden. Ten slotte is op verzoek van partijen een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] handelt als tussenpersoon/intermediair. In die hoedanigheid begeleidt [eiser] beroepsvoetballers bij de zakelijke aspecten die samenhangen met de professionele sportuitoefening van de beroepsvoetballer.
2.2.
[gedaagde] is een Belgische beroepsvoetballer die momenteel speelgerechtigd is voor de Belgische voetbalorganisatie [voetbalclub X].
2.3.
[eiser] (Opdrachtnemer) en [gedaagde] (Opdrachtgever) hebben op 14 juli 2019 een overeenkomst gesloten waarin partijen zijn overeengekomen dat [eiser] onder meer diverse (bemiddelings)werkzaamheden voor [gedaagde] zal verrichten (hierna: de overeenkomst). Voor zover van belang staat in deze overeenkomst het volgende:

Artikel 1. Arbeidsbemiddeling
1.1.
Partijen zijn overeengekomen dat de Opdrachtnemer de Opdrachtgever gedurende de duur van deze overeenkomst exclusief en wereldwijd zal vertegenwoordigen bij onderhandelingen betreffende de totstandkoming van Spelerscontracten, waaronder wordt verstaan arbeidsovereenkomsten en overeenkomsten van opdracht (al dan niet naar vreemd recht) tussen Opdrachtgever en zijn Club.
1.2.
Opdrachtnemer zal zich registreren bij de KNVB en andere nationale voetbalbonden voor zover zij daartoe gehouden is dan wel anderszins wenselijk is voor de uitoefening van zijn werkzaamheden onder deze Overeenkomst.
1.3.
De Opdrachtgever [1] wordt, voor zover het loon betrekking heeft op Werkzaamheden die zien op de onderhandeling en totstandkoming van een Spelerscontract tussen de Opdrachtgever en een Club, betaald door de Club.
1.4.
Indien de Opdrachtgever tijdens de duur van deze Overeenkomst, een Arbeidsovereenkomst met een Club overeenkomt, ontvangt Opdrachtnemer indien zij niet reeds loon ontvangt in de zin van artikel 1.3, een commissie van Opdrachtgever over het brutosalaris inclusief tekengeld (exclusief niet gegarandeerde bonussen), over de gehele contractduur, betaalbaar telkens aan het begin van ieder contractjaar van de arbeidsovereenkomst/spelerscontract, tenzij anders schriftelijk is overeengekomen.
(…)
1.8.
Het is Opdrachtgever niet toegestaan zelf in onderhandeling te treden met Clubs en is
gehouden alle informatie en aanbiedingen van Clubs die tot Opdrachtgever zijn gericht
direct door te sturen aan Opdrachtnemer.
Artikel 3. Duur van de Overeenkomst
3.1.
Deze Overeenkomst gaat in op 01-09-2019 en wordt aangegaan voor de duur van vierentwintig (24) maanden, en zal derhalve van rechtswege eindigen op 01-09-2021.
(…)
Artikel 4. Einde van de Overeenkomst.
4.1.
Partijen komen overeen dat Partijen deze Overeenkomst, in afwijking van artikel 7:408 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, niet gedurende de looptijd van de Overeenkomst kunnen opzeggen, anders dan met wederzijds goedvinden.
4.2.
Partijen zijn gerechtigd om, in geval van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de Overeenkomst door de wederpartij, de Overeenkomst te ontbinden mits de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt middels een schriftelijke aangetekende ingebrekestelling. Indien nakoming niet blijvend onmogelijk wordt een termijn voor herstel gegund van veertien dagen.
4.3.
Indien de Overeenkomst door Opdrachtgever wordt beëindigd voordat de Opdracht is volbracht of de tijdsduur is verstreken, heeft de Opdrachtnemer recht op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon.
4.4.
Partijen zijn, indien een der volgende omstandigheden zich voordoet, gerechtigd de verdere uitvoering van de Overeenkomst op te schorten, dan wel gerechtigd de Overeenkomst op te zeggen zonder inachtneming van een opzegtermijn:
- Bij aanvraag van het faillissement, surseance van betaling of WSNP van een der Partijen;
- Een der Partijen in ernstige mate in strijd handelt met de statuten en/of reglementen van de FIFA, UEFA en/of KNVB;
- Indien Opdrachtgever een handeling verricht die de goede naam van de Opdrachtnemer schade toebrengt of kan toebrengen.
Artikel 8. Rechtskeuze en bevoegde rechter
8.1.
Op deze Overeenkomst is uitsluitend het Nederlands recht van toepassing.
8.2.
Tenzij het Nederlandse recht zich er tegen verzet, zijn Partijen gehouden de statuten, reglementen en besluiten van de KNVB, UEFA en/of FIFA na te leven.
8.3.
Alle geschillen die naar aanleiding van, of in verband met deze Overeenkomst tussen Partijen ontstaan, zowel juridische als feitelijke, zullen worden voorgelegd aan de bevoegde rechter van de Rechtbank Den Haag, locatie Den Haag, tenzij de reglementen van de KNVB, UEFA en/of FIFA uitdrukkelijk bepalen dat een arbitragecommissie bevoegd is en expliciet de bevoegdheid van de Rechtbank uitsluiten.
2.4.
[gedaagde] stond op het moment van sluiten van de overeenkomst onder contract bij de Belgische voetbalclub [voetbalclub Y].
2.5.
Op 22 mei 2020 is namens [gedaagde] aan [eiser] een brief gestuurd met daarin – voor zover van belang – het volgende:

(…) This contract is undoubtedly a sports intermediary contract within the meaning of the FIFA Regulations on Collaboration with Intermediaries (in force since 1stMay 2015) and the URBSFA/RBFA Regulations which apply in specie.
We noticed that this contract does not comply with the provisions/conditions of these regulations and therefore my client cannot be bound by it.
1.
Although Mr. [gedaagde] is a player of Belgian nationality and playing in the Belgian Championship (D1A), this contract, after having contacted the services of the Belgian federation, was not registered with the URBSFA/RBFA (article 5.3 + 7.2 of the RBFA regulations).
2.
Upon examination, it appears that your contract, in violation of articles 5.2 and 7.1 of the FIFA Regulations and 5.2 of the RBFA Regulations, does not provide for any precise method of calculation of the intermediary’s remuneration.
3.
Finally, several other essential conditions stipulated in these regulations are not being met.
Consequently, we find that, by this agreement, you have committed various offences within the meaning of the RBFA Regulation, Article 10 of which provides various penalties.
My client is therefore free of any obligation to you or your company.
A copy of this document is reserved for the URBSFA and the KNVB. (…)
2.6.
Op 11 juni 2020 heeft [gedaagde] de Geschillencommissie Hoger Beroep voor het Profvoetbal van de KBVB (hierna: de Geschillencommissie) verzocht om de overeenkomst ongeldig ter verklaren.
2.7.
Op 27 juni 2020 heeft [gedaagde] met [voetbalclub X] een arbeidsovereenkomst gesloten voor het seizoen 2020/2021. Bij de totstandkoming van de overeenkomst is [gedaagde] bijgestaan door de heer [tussenpersoon] in de hoedanigheid van tussenpersoon.
2.8.
De Geschillencommissie heeft zich op 16 oktober 2020 onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen en [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de procedure.
2.9.
Op 23 oktober 2020 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om zijn (betalings)verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst na te komen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot:
betaling van een bedrag van € 215.000,- aan schadevergoeding als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst;
betaling van een bedrag van € 2.775,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening;
betaling van de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] het volgende aan. Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen, namelijk een bemiddelingsovereenkomst. [gedaagde] is in meerdere opzichten tekortgeschoten in de op hem rustende verbintenissen uit hoofde van deze overeenkomst. Zo heeft [gedaagde] zijn informatieplicht geschonden door [eiser] niet te informeren over zijn onderhandelingen met [voetbalclub X]. Ook heeft [gedaagde] zich in zijn transfer naar voormelde voetbalclub laten bijstaan door een andere tussenpersoon. Dit is niet toegestaan onder de overeenkomst. Doordat [gedaagde] ervoor heeft gekozen om zijn belangen te laten behartigen door een andere tussenpersoon, heeft [eiser] schade geleden. De totale schadevergoeding waarop [eiser] aanspraak maakt bedraagt € 215.000,-. Dit bedrag is samengesteld als volgt. Uitgaande van een jaarsalaris van [gedaagde] bij [voetbalclub X] van € 500.000,- en een dienstverband van drie jaar bij deze club, had [eiser] indien dat dienstverband door zijn bemiddeling tot stand zou zijn gekomen, aanspraak kunnen maken op 10% van (3 x 500.000 =) 1.500.000 (de “contractswaarde”), derhalve op een bedrag van € 150.000,-. Daarnaast zou [eiser] in dat geval ook recht hebben gehad op een vergoeding van 10% van de transfersom die [voetbalclub X] aan [voetbalclub Y] heeft betaald. Dit bedrag wordt door [eiser] gesteld op (10% van 600.000 =) € 60.000,-, waarmee het totaalbedrag aan gederfde inkomsten als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde] komt op (150.000 + 60.000 =) € 210.000,-. Voorts vordert [eiser] betaling van de juridische kosten van het geding bij de Geschillencommissie (€ 5.000,-).
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank niet bevoegd is om over dit geschil te oordelen, omdat partijen op basis van de reglementen de bevoegdheid van het Belgische Arbitragehof voor de Sport (hierna: BAS) hebben erkend. Voor het geval dat de rechtbank zich toch bevoegd acht, voert [gedaagde] aan dat de overeenkomst tussen partijen is beëindigd dan wel is opgeschort. [eiser] kan dan ook geen aanspraak maken op enige schadevergoeding. Indien de rechtbank wel schadevergoeding zou toekennen, dan moet het gevorderde bedrag aanzienlijk gereduceerd worden. De vergoeding zou lager moeten zijn dan 3% van het bruto jaarsalaris inclusief tekengeld naar rato en exclusief al dan niet gegarandeerde premies en/of bonussen. [eiser] kan naast de vergoeding op basis van het bruto jaarsalaris van [gedaagde] niet ook nog aanspraak maken op enige vergoeding gebaseerd op de transfervergoeding, nu een dergelijke vergoeding ook niet aan [eiser] zou zijn toegekomen op basis van de overeenkomst. De vordering tot betaling van de kosten van de procedure bij de Geschillencommissie waarin [gedaagde] is veroordeeld, dient afgewezen te worden omdat de rechtbank niet bevoegd is hierover te oordelen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Is de rechtbank bevoegd?

4.1.
Er is sprake van een internationale zaak aangezien partijen in verschillende landen woonplaats hebben. De rechtbank oordeelt dat zij in beginsel bevoegd is op grond van artikel 8.3. van de overeenkomst, omdat dit artikel is aan te merken als een forumkeuze in de zin van Brussel I
bis-Verordening en dit artikel de (bevoegde rechter van de) rechtbank Den Haag aanwijst als bevoegde rechter. [2]
4.2.
[gedaagde] stelt zich echter primair op het standpunt dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen, omdat partijen op basis van artikel 8.3. van de overeenkomst en de van toepassing zijnde reglementen de bevoegdheid van het BAS te Brussel hebben erkend. [eiser] betwist dat arbitrage is overeengekomen ten aanzien van de onderhavige vorderingen en stelt zich op het standpunt dat de rechtbank bevoegd is gelet op de door partijen gemaakte forumkeuze.
4.3.
Ingevolge artikel 1074 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) dient de rechter in Nederland bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten en waaruit voortvloeit dat arbitrage buiten Nederland moet plaatsvinden, zich onbevoegd te verklaren, indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is onder het op die overeenkomst toepasselijke recht. Nu [gedaagde] voor alle weren heeft gesteld dat partijen arbitrage te Brussel zijn overeengekomen, zal de rechtbank de vraag dienen te beantwoorden of die gestelde arbitrageovereenkomst naar het recht dat daarop van toepassing is, rechtsgeldig is. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de formele geldigheid en de materiële geldigheid van de arbitrageovereenkomst.
4.4.
De vraag of de gestelde arbitrageovereenkomst voldoet aan de formele geldigheidsvereisten, dient te worden getoetst aan het Verdrag erkenning en tenuitvoerlegging buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (Verdrag van New York 1958), waarbij zowel Nederland als België partij zijn. Artikel II van het Verdrag van New York 1958 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1.Iedere Verdragsluitende Staat erkent de schriftelijke overeenkomst waarbij partijen zich verbinden aan een uitspraak van scheidsmannen te onderwerpen alle of bepaalde geschillen welke tussen hen zijn gerezen of welke tussen hen zouden kunnen rijzen naar aanleiding van een bepaalde al dan niet contractuele rechtsbetrekking en betreffende een geschil, dat vatbaar is voor beslissing door arbitrage.
2.Onder „schriftelijke overeenkomst” wordt verstaan een compromissoir beding in een overeenkomst of een akte van compromis, ondertekend door partijen of vervat in gewisselde brieven of telegrammen.”
4.5.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [gedaagde] aldus dat hij aanvoert dat het beding in de overeenkomst, inhoudende dat de Haagse rechtbank bevoegd is
“tenzij de reglementen van de KNVB, UEFA en/of FIFA uitdrukkelijk bepalen dat een arbitragecommissie bevoegd is en expliciet de bevoegdheid van de Rechtbank uitsluiten”, in verbinding met artikel 5 lid 2 van het Reglement Betreffende de Samenwerking met Tussenpersonen KBVB [3] (hierna: het Reglement), heeft te gelden als een rechtsgeldige arbitrageovereenkomst. De rechtbank deelt die opvatting niet. Het beding in de overeenkomst verwijst immers niet naar de reglementen van de K
BVB. Bovendien bevat artikel 5 lid 2 van het Reglement geen (volwaardige) arbitrageclausule. Deze bepaling geeft slechts een opsomming van elementen die in het “vertegenwoordigingscontract” moeten zijn opgenomen en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

5 Vertegenwoordigingscontract
2. Het Vertegenwoordigingscontract moet minstens de volgende elementen bevatten:
(…)
- een arbitrageclausule (het BAS).
Aldus bevat artikel 5.2 van het Reglement slechts de verplichting om een arbitrageclausule in het vertegenwoordigingscontract op te nemen. In de overeenkomst is echter slechts een verwijzing naar mogelijke arbitragebedingen in reglementen van de KNVB, UEFA of FIFA opgenomen. Dit een en ander is niet gelijk te stellen aan een schriftelijke overeenkomst waarbij partijen zich hebben verbonden om (alle of bepaalde) geschillen aan arbitrage te onderwerpen in de zin van voormelde verdragsbepalingen. De gestelde arbitrageovereenkomst voldoet derhalve niet aan de van toepassing zijnde formele geldigheidsvereisten. In het midden kan daarom worden gelaten of aan de materiële geldigheidsvereisten is voldaan. [gedaagde] heeft nog een beroep gedaan op artikel 1020 lid 5 Rv, waarin is bepaald dat onder de overeenkomst tot arbitrage mede wordt begrepen een arbitraal beding dat is opgenomen in de partijen bindende statuten of reglementen. Nog daargelaten dat artikel 5.2 van het Reglement, zoals hiervoor overwogen, zelf geen arbitraal beding bevat, gaat dit beroep niet op omdat artikel 1020 lid 5 Rv slechts van toepassing is op arbitrage in Nederland.
4.6.
De conclusie is dat niet is gebleken dat partijen voor de ingestelde vorderingen rechtsgeldig arbitrage zijn overeengekomen, zodat de rechtbank bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
Welk recht is van toepassing?
4.7.
Vervolgens is tussen partijen in geschil welk recht van toepassing is. [gedaagde] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat Belgisch recht van toepassing is, omdat partijen met de overeenkomst in België zaken hebben verricht.
4.8.
Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is. In artikel 8.1. van de overeenkomst hebben partijen een rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht in de zin van artikel 3 lid 1 van Rome I. [4] De rechtbank zal de vorderingen dan ook beoordelen naar Nederlands recht.
Is de overeenkomst rechtsgeldig opgezegd?
4.9.
[gedaagde] heeft gesteld dat de overeenkomst namens hem op 22 mei 2020 rechtsgeldig zonder opzegtermijn is beëindigd op grond van artikel 4.4. van de overeenkomst. [eiser] betwist dit.
4.10.
Ingevolge artikel 7:408 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de opdrachtgever een overeenkomst van opdracht te allen tijde opzeggen, tenzij partijen een afwijkende afspraak hebben gemaakt, met dien verstande dat van deze bepaling niet ten nadele van de niet-professionele opdrachtgever kan worden afgeweken. [gedaagde] heeft te gelden als een professionele opdrachtgever. Partijen zijn in afwijking van artikel 7:408 lid 1 BW het volgende overeengekomen:

Artikel 4. Einde van de Overeenkomst.
(…)
4.4.
Partijen zijn, indien een der volgende omstandigheden zich voordoet, gerechtigd de verdere uitvoering van de Overeenkomst op te schorten, dan wel gerechtigd de Overeenkomst op te zeggen zonder inachtneming van een opzegtermijn:
- Bij aanvraag van het faillissement, surseance van betaling of WSNP van een der Partijen;
- Een der Partijen in ernstige mate in strijd handelt met de statuten en/of reglementen van de FIFA, UEFA en/of KNVB;
- Indien Opdrachtgever een handeling verricht die de goede naam van de Opdrachtnemer schade toebrengt of kan toebrengen.
4.11.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] in ernstige mate heeft gehandeld in strijd met de statuten en/of reglementen als bedoeld in dit artikel (bij het tweede gedachtestreepje), zodat de opzegging van 22 mei 2020 rechtsgeldig heeft plaatsgevonden zonder dat hij in verband daarmee jegens [eiser] tot enige (schade)vergoeding gehouden is. Dit verweer treft doel. Daartoe is het volgende redengevend.
4.12.
[eiser] heeft gesteld dat overtreding van een reglement naar Nederlands recht niet kan leiden tot beëindiging van een civiele overeenkomst. Slechts op grond van artikel 3:40 BW zou een overeenkomst tussen partijen kunnen worden aangetast of nietig worden verklaard indien deze in strijd is met een dwingende wetsbepaling. Door [gedaagde] is gesteld noch gebleken op welke dwingende wetsbepalingen de overeenkomst inbreuk maakt, aldus [eiser]. Dit betoog snijdt geen hout. Zoals hiervoor overwogen bepaalt artikel 7:408 lid 1 BW dat de opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen, maar staat het partijen in dit geval vrij overeen te komen dat daaraan bepaalde voorwaarden worden gesteld. Niet valt in te zien waarom niet als voorwaarde zou mogen worden overeengekomen dat sprake moet zijn van een handelen dat in ernstige mate in strijd is met bepaalde statuten of reglementen. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of [eiser] in ernstige mate heeft gehandeld in strijd met de statuten en/of reglementen als bedoeld in artikel 4 van de overeenkomst.
4.13.
In de brief van 22 mei 2020 is namens [gedaagde] aangevoerd dat de overeenkomst op drie punten niet voldoet aan de reglementen, te weten i) de overeenkomst is niet geregistreerd bij de KBVB; ii) de overeenkomst voorziet niet in een precieze methode voor de berekening van de vergoeding van [eiser] en iii) niet wordt voldaan aan een aantal andere essentiële voorwaarden die in reglementen zijn vastgelegd. Dat is [eiser] toe te rekenen, aldus [gedaagde].
4.14.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de uitleg van de overeenkomst plaatsvindt aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Overeenkomstig deze maatstaf komt het bij de uitleg van een overeenkomst aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de contractsbepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle concrete omstandigheden van het geval van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.15.
Nu [gedaagde] als speler lid is bij de KBVB, zijn huidige en vorige club een Belgische voetbalclub is en [eiser] als tussenpersoon is geregistreerd bij de KBVB, is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomst aan de hand van de genoemde maatstaf zo moet worden uitgelegd dat partijen (ook) niet mogen handelen in strijd met de reglementen van de KBVB, althans dat in ernstige mate in strijd handelen met deze reglementen eveneens een reden kan zijn om de overeenkomst op te zeggen in de zin van artikel 4.4. van de overeenkomst. [eiser] heeft deze uitleg, waarop [gedaagde] zich heeft beroepen, overigens ook niet betwist.
4.16.
[gedaagde] heeft met betrekking tot het onder 4.13. onder i) genoemde aangevoerd dat de overeenkomst niet is geregistreerd bij de KBVB en dat dit in strijd is met artikel 5.3 van het Reglement. [eiser] betwist dit niet, maar stelt zich op het standpunt dat aan [gedaagde] evengoed kan worden verweten dat hij de verplichting om de overeenkomst ter registratie aan te bieden niet is nagekomen. Kennelijk bedoelt [eiser] hiermee tot uiting te brengen dat het niet aan [gedaagde] is hem te verwijten wat hij zelf ook heeft nagelaten. De rechtbank is echter met [gedaagde] van oordeel dat de bedoeling van een overeenkomst zoals partijen hebben gesloten nu juist is dat [eiser] de belangen van [gedaagde] als speler behartigt en hem “ontzorgt”, onder meer voor wat betreft administratieve verplichtingen zoals het ter registratie aanbieden van de overeenkomst. [gedaagde] mocht er dan ook op vertrouwen dat [eiser] dat in orde zou maken, het had althans op de weg van [eiser] gelegen om [gedaagde] erop te wijzen wat hij dienaangaande eventueel zelf had moeten doen. Het is, kortom, in de onderlinge verhouding tussen [gedaagde] en [eiser], aan [eiser] te verwijten dat partijen de overeenkomst niet bij de KBVB hebben laten registreren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiser] hiermee in strijd heeft gehandeld met artikel 5.3 van het Reglement.
4.17.
Met betrekking tot het in 4.13. onder ii) genoemde verwijt heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] heeft gehandeld in strijd met artikel 5 lid 2 en 7 lid 1 van het FIFA reglement ‘Regulations on Working with Intermediaries’ (hierna: FIFA Reglement). Deze bepalingen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 5 lid 2:
“The main points of the legal relationship entered into between a player and/or club and an intermediary shall be recorded in writing prior to the intermediary commencing his activities. (…) The representation contract must contain the following minimum details: (…) the remuneration due to the intermediary, the general terms of payment (…).”
Artikel 7 lid 1:
“The amount of remuneration due to an intermediary who has been engaged to act on player’s behalf shall be calculated on the basis of the player’s basic gross income for the entire duration of the contract.”
Voorts heeft [eiser] volgens [gedaagde] gehandeld in strijd met artikel 5 lid 2 van het Reglement, dat bepaalt dat het vertegenwoordigingscontract minstens moet bevatten:
“ - de aan de Tussenpersoon verschuldigde Vergoeding
- de betalingsvoorwaarden en -modaliteiten.”.
4.18.
De rechtbank constateert dat uit de artikelen 1.3. en 1.4. van de overeenkomst (hiervoor weergegeven onder 2.3) niet blijkt hoeveel de vergoeding bedraagt waarop [eiser] aanspraak kan maken en dat uit deze artikelen evenmin volgt op welke wijze die vergoeding moet worden berekend. De daarvoor benodigde gegevens ontbreken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] naar voren gebracht dat partijen zouden hebben afgesproken, althans dat door [eiser] aan [gedaagde] zou zijn medegedeeld, dat hij als vergoeding voor zijn werkzaamheden onder andere 10% commissie krijgt over het salaris van [gedaagde] bij totstandkoming van een overeenkomst met een club in het betaald voetbal. Daarnaast zou [eiser] – met medeweten van [gedaagde] – (mondeling) een vergoeding van 10% van de transfersom hebben bedongen, welk bedrag door [voetbalclub Y] zou zijn betaald indien de transfer door bemiddeling van [eiser] tot stand was gekomen. [gedaagde] betwist dat dit met hem is afgesproken dan wel dat hij daarmee bekend was. Maar wat daarvan zij, het punt is dat [eiser] dit alles buiten de overeenkomst om heeft willen regelen. Dat is zonder meer in strijd met de onder 4.17. aangehaalde reglementen.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde verwijten onder i) en ii) bij elkaar opgeteld tot de conclusie leiden dat [eiser] in ernstige mate in strijd heeft gehandeld met de desbetreffende reglementen. Dit betekent dat de opzegging van 22 mei 2020 door [gedaagde] rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. In haar oordeel dat sprake is van een ernstige mate van strijd met de desbetreffende reglementen betrekt de rechtbank onder meer dat het in die reglementen opgenomen voorschrift om in vertegenwoordigingscontracten (zoals hier aan de orde) de aan de intermediair toekomende vergoeding en de betalingsvoorwaarden en -modaliteiten op te nemen, juist is bedoeld om discussie achteraf tussen speler en tussenpersoon te voorkomen en ook om (naar mag worden aangenomen) misstanden tegen te gaan. In die zin is er ook een relatie met het niet ter registratie aanbieden van de overeenkomst: dat ontneemt de desbetreffende voetbalbond de mogelijkheid om de overeenkomst te toetsen aan de vereisten die daaraan volgens de reglementen moeten worden gesteld.
4.20.
De overige verwijten die [gedaagde] [eiser] maakt, behoeven geen bespreking meer.
4.21.
Nu uit het voorgaande volgt dat de overeenkomst door [gedaagde] rechtsgeldig is opgezegd zonder opzegtermijn is deze dus per 22 mei 2020 beëindigd. Daarmee ontvalt de grondslag aan de vorderingen tot vergoeding van schade van [eiser] voor zover deze betrekking hebben op de tussen partijen gesloten overeenkomst. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de gestelde tekortkomingen van [gedaagde] in de nakoming van de overeenkomst handelingen of nalaten betreffen van op of ná 22 mei 2020. Door [eiser] is niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [gedaagde] vóór 22 mei 2020 toerekenbaar tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat hij als gevolg daarvan schade heeft geleden.
Kan de vordering met betrekking tot de proceskosten van de Geschillencommissie worden toegewezen?
4.22.
[eiser] vordert van [gedaagde] betaling van een bedrag van € 5.000,-, op de grondslag dat [gedaagde] door de Geschillencommissie in het ongelijk is gesteld en is veroordeeld in de proceskosten van het geding. Deze kosten zijn nog niet door [gedaagde] betaald. [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze vordering moet worden afgewezen nu de rechtbank niet bevoegd is om over deze vordering te beslissen.
4.23.
Over de verschuldigde proceskosten in de procedure bij de Geschillencommissie is reeds door de Geschillencommissie geoordeeld. Het door [eiser] gevorderde bedrag blijkt overigens niet uit deze beslissing. De vordering van [eiser] komt in wezen neer op een verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlandse arbitrale beslissing. Hiervoor geldt een bijzondere procedure zoals volgt uit artikel 1075 Rv jo. artikelen 985 tot en met 991 Rv. De rechtbank wijst de vordering om die reden af.
Slotsom
4.24.
De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen eveneens worden afgewezen, nu deze vordering als nevenvordering hetzelfde lot deelt als de hoofdvorderingen.
Proceskosten
4.25.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
€ 6.621,-. Dit bedrag bestaat uit griffierecht (€ 1.639,-) en salaris advocaat (€ 4.982,- (2 punten x tarief VI € 2.491,-)).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 6.621,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022. [5]

Voetnoten

1.Bij de mondelinge behandeling is gebleken dat hier in plaats van “Opdrachtgever” moet worden gelezen “Opdrachtnemer”.
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1 (Brussel I
3.Koninklijke Belgische Voetbalbond.
4.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, PbEU 2008, L 177/6.
5.type: 2753