ECLI:NL:RBDHA:2022:5276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
SGR 20/6873
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep tegen beëindiging WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. O. Sahin, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij zijn WIA-uitkering per 24 september 2019 was beëindigd. Dit besluit was genomen na een primaire beslissing op 23 juli 2019 en een bestreden besluit op 24 september 2020, waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 1 december 2021, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank aanvullende medische informatie opgevraagd en een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevraagd. Op 23 maart 2022 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard en de WIA-uitkering van verzoeker werd voortgezet. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft dit verzoek gegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 1.518,-. Tevens is verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden om in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6873

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. O. Sahin),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontving per 24 september 2019 beëindigd.
Bij besluit van 24 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 1 december 2021. Verzoeker is verschenen met zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) te vragen ten aanzien van de medische informatie die de rechtbank op 18 en 22 november 2021 heeft ontvangen. Daarnaast heeft de rechtbank een aantal vragen voorgelegd en verweerder verzocht de verzekeringsarts b&b daarop te laten reageren.
Op 21 december 2021 heeft de rechtbank een nader rapport van de verzekeringsarts b&b ontvangen. Dit rapport is in afschrift naar verzoeker toegezonden. De reactie van verzoeker is op 31 januari 2022 ontvangen.
De rechtbank heeft vervolgens verweerder verzocht om een nadere reactie van de arbeidsdeskundige b&b op de reactie van verzoeker van 31 januari 2022.
Verweerder heeft met het besluit van 23 maart 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Verweerder heeft het bestreden besluit gewijzigd, het bezwaar gericht tegen het primaire besluit alsnog gegrond verklaard en bepaald dat de WIA-uitkering van verzoeker per 24 september 2019 wordt voortgezet.
Verzoeker heeft het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld akkoord te gaan met een veroordeling in de proceskosten, mits deze de gebruikelijke bedragen niet overstijgt.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan hem is tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden aanleiding het verzoek om een proceskostenveroordeling kennelijk gegrond te achten.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.