ECLI:NL:RBDHA:2022:5326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
21_770 en 21_2228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake last onder dwangsom en boete wegens ontbreken huisvestingsvergunning

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de oplegging van een last onder dwangsom en een boete aan de eiser wegens het ontbreken van een huisvestingsvergunning voor onzelfstandige woonruimtes in zijn woning. De eiser had in januari 2020 een last onder dwangsom van € 7000,- opgelegd gekregen en in juni 2020 een boete van € 5000,-. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser tegen de bestreden besluiten van de verweerder ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsom is verbeurd, omdat op 6 maart 2020 tijdens een controle is geconstateerd dat er onzelfstandige woonruimtes aanwezig waren in de woning van de eiser. De eiser betwistte de rechtmatigheid van de boete en de verbeurde dwangsom, maar de rechtbank oordeelde dat de inspectierapporten voldoende bewijs boden voor de overtredingen. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en dat de invordering van de dwangsom gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de argumenten van de eiser over de onduidelijkheid van de controles en de hoogte van de boete. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende gemotiveerd had waarom de boete en de invordering van de dwangsom gerechtvaardigd waren. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/770 en 21/2228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).

Procesverloop

In het besluit van 22 april 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder een bedrag ingevorderd.
In het besluit van 23 juni 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder een boete opgelegd.
In het besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
In het besluit van 2 februari 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 april 2022 gelijktijdig op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft in januari 2020 een last onder dwangsom van € 7000,- opgelegd gekregen. In juni 2020 heeft eiser een boete van € 5000,- opgelegd gekregen. Beide sancties zijn opgelegd vanwege onzelfstandige woonruimtes in de woning van eiser, zonder dat hij daarvoor een vergunning heeft. Verweerder is op 22 april 2020 overgegaan tot invordering van de dwangsom. Deze zaak gaat over de vraag of de boete terecht is opgelegd en of de dwangsom is verbeurd, waardoor eiser deze dient te betalen.
Wat vinden partijen in beroep?
2. Eiser voert aan dat uit het bezwaardossier onduidelijk naar voren komt dat de verbeurde dwangsom is terug te voeren op een controle op 6 maart 2020. Daarnaast is niet in voldoende mate komen vast te staan dat op dat moment sprake was van een overtreding. In de kern is volgens eiser niet veel meer gebeurd dan het stellen van vragen aan een aanwezige in de woning. Er zouden ook slaapplaatsen zijn bekeken, maar deze twee omstandigheden rechtvaardigen volgens eiser nog niet de conclusie dat sprake is van onzelfstandige bewoning. Over de boete stelt eiser dat verweerder in bestreden besluit 2 nauwelijks is ingegaan op de vraag of er wel voldoende dragend bewijs is van de overtreding. Omdat eiser het bestaan van de overtreding met klem betwist, had uitdrukkelijker moeten worden gemotiveerd in hoeverre het bewijs voldoende is. Subsidiair betwist eiser de hoogte van de boete. Volgens hem is de boete niet in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en is geen rekening gehouden met zijn draagkracht.
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat zijn de regels?
4. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In de invorderingsbeschikking staat dat de woning van eiser op 6 maart 2020 is gecontroleerd en dat de woning wederom werd bewoond door zeven mensen. In de beschikking wordt daarom geconcludeerd dat een dwangsom is verbeurd. De stelling van eiser dat in bezwaar onduidelijk was dat de invordering van de dwangsom terug te voeren is op de controle van 6 maart 2020, kan alleen al hierom niet door de rechtbank worden gevolgd.
6. Anders dan eiser betoogt, is de rechtbank van oordeel dat naar aanleiding van de controle van 6 maart 2020 wel degelijk in voldoende mate is vast komen te staan dat, ten tijde van deze controle, sprake was van onzelfstandige woonruimtes in de woning van eiser. Uit het inspectierapport van de controle blijkt immers dat in de driekamerwoning, acht slaapplaatsen waren, waarvan er zeven in gebruik. In het inspectierapport wordt deze waarneming ondersteund door foto’s. Daarnaast zijn er zeven personen aangetroffen en één van die personen heeft, met behulp van een tolk, verklaard dat er op dat moment zeven personen in de woning woonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht stelt dat uit het inspectierapport voldoende blijkt dat op 6 maart 2020 sprake was van onzelfstandige woonruimtes zonder vergunning, waardoor eiser de aan hem opgelegde last niet heeft uitgevoerd. De rechtbank concludeert dan ook dat de dwangsom is verbeurd zodat verweerder tot invordering over mocht gaan.
7. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder de boete terecht aan eiser heeft opgelegd. Door verweerder is erop gewezen dat uit het inspectierapport van de controle op 28 november 2019, duidelijk naar voren komt dat er op dat moment in de driekamerwoning, negen slaapplaatsen waren. Daarnaast bevonden zich acht personen in het pand en heeft één van hen verklaard dat er zeven personen wonen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze motivering van het bewijs heeft kunnen volstaan, aangezien de inhoud van het desbetreffende inspectierapport duidelijk en in voldoende mate weergeeft op basis waarvan tot deze conclusie kon worden gekomen. De rechtbank is van oordeel dat met de inhoud van dat rapport voldoende bewijs is geleverd voor de conclusie dat ten tijde van de controle, sprake was van onzelfstandige woonruimtes in de woning van eiser.
8. Op zitting heeft de gemachtigde van eiser betoogd dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom tijdens de inspecties geen sprake is geweest van kortdurend verblijf of visite van de aanwezigen in de woning van eiser. Ook wijst hij op een discrepantie in uitlatingen van verweerder over het aantal personen dat volgens de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres van de woning van eiser stond ingeschreven. Dit betoog leidt de rechtbank echter niet tot een ander oordeel. Gelet op de definitie van een onzelfstandige woonruimte in artikel 1:1 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019, is van belang in hoeverre de woonruimtes door hun inrichting onzelfstandig zijn gemaakt. Omstandigheden zoals de lengte van het verblijf van in de woning aangetroffen personen of het aantal ingeschrevenen volgens de BRP kunnen in dat kader bijdragen aan het vaststellen van een overtreding zoals hier aan de orde, maar zijn in dit geval niet van doorslaggevend belang.
9. Tot slot heeft eiser niet onderbouwd dat de boete vanwege bijzondere omstandigheden lager moet worden vastgesteld of dat vanwege dergelijke omstandigheden moet worden afgezien van invordering van de dwangsom. Anders dan de gemachtigde van eiser op zitting heeft betoogd, acht de rechtbank het opleggen van een boete -ook in het licht van de eerdere overtredingen in de woning van eiser- in dit geval geen onredelijk sanctiemiddel.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. Aaron, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.M. van der Meide, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
2 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Huisvestingswet 2014

Artikel 21

1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
(…)
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
(…)
2. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening gevallen aanwijzen waarvoor een vrijstelling geldt of waarin een ontheffing kan worden verleend van een verbod als bedoeld in het eerste lid. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Huisvestingsverordening Den Haag 2019

Artikel 1:1

In deze verordening wordt verstaan onder onzelfstandige woonruimte: een woonruimte die geen eigen toegang heeft en niet door een huishouden kan worden bewoond zonder wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

Artikel 5:1

Artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 is van toepassing op alle zelfstandige woonruimten behorend tot een gebouw gelegen in alle wijken van Den Haag.

Artikel 5:2

De in artikel 5:1 genoemde woonruimten mogen niet zonder vergunning (…) van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte voor vier of meer personen worden omgezet.

Artikel 7:2

1. Voor overtreding van de artikelen 8, 21 of 22 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen (…).