ECLI:NL:RBDHA:2022:5344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
C/09/625313 / HA ZA 22-171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in civiele procedure over niet-ontvankelijkheid van vorderingen in hoger beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een incident waarbij de vrouw, eiseres in de hoofdzaak, vorderingen heeft ingediend tegen de man, gedaagde in de hoofdzaak. De vrouw vordert onder andere betaling van een bedrag van € 37.203,34 en de overhandiging van bankafschriften. De man heeft in het incident primair verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, omdat deze al in hoger beroep aanhangig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen I tot en met III al in hoger beroep zijn en dat de vrouw niet-ontvankelijk is in deze vorderingen. De rechtbank heeft de behandeling van vordering IV aangehouden tot de einduitspraak in hoger beroep. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak. De rechtbank heeft de zaak voor wat betreft vordering IV naar de parkeerrol verwezen totdat het hof eindarrest heeft gewezen in de procedures met kenmerken [nummer 1] en [nummer 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/625313 / HA ZA 22-171
Vonnis in incident van 1 juni 2022
in de zaak van
[de vrouw]te [woonplaats] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. S.J. Hasselaar-Veltkamp te Den Haag ,
tegen
[de man]te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.C.A. Geerts te Oirschot.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 3 februari 2022, met producties;
  • de incidentele conclusie tot primair niet-ontvankelijk verklaring en subsidiair aanhouding tevens conclusie van antwoord en eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in incident, met productie.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan in het incident

2.1.
De vrouw vordert in de hoofdzaak, samengevat:
I. de man te veroordelen om aan de vrouw € 37.203,34 te betalen, welk bedrag bestaat uit:
- € 9.711,30 aan niet betaalde kosten kinderdagverblijf en niet betaalde kinderalimentatie;
- € 7.638, zijnde de helft van de schuld bij de werkgever van de vrouw;
- € 15.348,04, zijnde de helft van de banksaldi;
- € 4.506, zijnde de helft van de teruggave van de belastingdienst;
II. te bepalen dat de man gehouden is een bankafschrift van de rekening bij [naam] Bank met rekeningnummer [rekeningnummer] (hierna: de bankrekening bij [naam] Bank) met vermelding van het saldo op de peildatum (18 december 2019) te overleggen;
III. de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen de helft van het saldo van de bankrekening bij [naam] Bank op de peildatum;
IV. de man te veroordelen tot vergoeding aan de vrouw van de door de vrouw geleden schade;
V. veroordeling van de man in de (na)kosten.
2.2.
De vrouw stelt daartoe, kort gezegd, dat de man de beschikkingen van de rechtbank die zijn gewezen in de echtscheidingsprocedure niet nakomt en vordert nakoming. Door het uitblijven van de betalingen heeft de vrouw schade geleden. De schade bestaat daaruit dat zij geld heeft moeten lenen en rente betaalt over de leningen. Daarnaast bestaat de schade uit de griffierechten voor het leggen van conservatoir beslag en de betekeningskosten.
2.3.
De man vordert in het incident dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de vrouw niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen in de hoofdzaak en subsidiair de behandeling van de procedure in de hoofdzaak aanhoudt tot het gerechtshof in de procedures met kenmerken [nummer 1] en [nummer 2] eindarrest heeft gewezen, met veroordeling van de vrouw in de door de man daadwerkelijk voldane advocaatkosten. De man voert daartoe aan dat de vorderingen van de vrouw ook in hoger beroep aanhangig zijn. De vrouw maakt misbruik van procesrecht. Zij start deze procedure in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Daarom moet de vrouw in de daadwerkelijke proceskosten van de man worden veroordeeld.
2.4.
De vrouw heeft de vordering in het incident betwist en geconcludeerd tot afwijzing van de primaire vordering en referte ten aanzien van de subsidiaire vordering, met veroordeling van de man in de kosten van het incident.
2.5.
De vordering in het incident betreft een niet specifiek in de wet geregelde vordering. Daarom geldt de algemene maatstaf in artikel 209 Wetboek van Rechtsvordering, die inhoudt dat, indien de zaak dat medebrengt, de rechter daarop eerst en vooraf beslist. Uit rechtspraak van de Hoge Raad (2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176, r.o. 3.5.2.) volgt dat de rechter, aan de hand van de aard en de inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering, beoordeelt of een voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs aan de orde is en niet leidt tot een onredelijke vertraging van het geding.
2.6.
Bij (tussen)beschikking van 11 februari 2021 is, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en zijn onder meer de verzoeken die zien op de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden. Bij (tussen)beschikking van 6 april 2021 is, voor zover hier van belang, de kinderalimentatie vastgesteld en bij (eind)beschikking van 8 juni 2021 is de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. Daarbij zijn ook de saldi op de bankrekeningen van partijen verdeeld, waarbij onder meer aan de man zijn toebedeeld de bankrekeningen die op zijn naam staan, waaronder de rekening bij [naam] Bank, met de verplichting de helft van het saldo per peildatum aan de vrouw te voldoen en de bankafschriften per peildatum dan wel het bewijs van opheffing aan de vrouw te overleggen. Verder is bepaald dat de belastingteruggaven die na 17 december 2019 worden ontvangen en zien op de periode tot 17 december 2019 bij helfte worden verdeeld.
2.7.
De vrouw is op 5 juli 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 6 april 2021 en 8 juni 2021. Zij verzoekt het hof onder meer de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 8 juni 2021 te schorsen tot er in hoger beroep beschikking is gewezen voor wat betreft de bepaling dat de gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. De vrouw verzoekt voormelde beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vrouw toe te wijzen en de verzoeken van de man af te wijzen.
Daarbij doet de vrouw onder meer de volgende aanvullende verzoeken:
  • te verklaren voor recht dat de man de bruto kosten van het kinderdagverblijf dient te betalen totdat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven (…);
  • te bepalen dat de man gehouden is een bedrag van € 7.638,40 aan de vrouw te betalen ter zake de verrekening van de door haar gedane aflossingen op de schulden bij haar werkgever.
2.8.
Vast staat dat de vrouw de onderhavige procedure is begonnen nadat zij het hiervoor bedoelde hoger beroep heeft ingesteld.
2.9.
De rechtbank is met de man van oordeel dat vorderingen I tot en met III al in hoger beroep aanhangig zijn. De rechtbank heeft over een deel van de vorderingen I tot en met III ook al beslist, zodat op die punten nu verder het hoger beroep moet worden afgewacht.
Het betoog van de vrouw dat het gerechtshof (waarschijnlijk) geen beslissing kan of zal nemen over haar in hoger beroep ingestelde vordering inzake de niet betaalde kosten van het kinderdagverblijf en de niet betaalde kinderalimentatie faalt. De vrouw heeft deze vordering immers ingesteld bij het hof en het is daarbij niet relevant wat de mogelijke uitkomst van die procedure zal zijn. Het staat haar niet vrij deze vordering nu ook aan de rechtbank voor te leggen.
2.10.
De vrouw stelt dat zij door het uitblijven van de betalingen schade heeft geleden (vordering IV). De schade bestaat daaruit dat zij geld heeft moeten lenen en rente betaalt over de leningen. Daarnaast bestaat de schade uit de griffierechten voor het leggen van conservatoir beslag en de betekeningskosten. De rechtbank acht het onwenselijk dat de man in de hoofdzaak (mogelijk) wordt veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de vrouw, terwijl mogelijk is dat in hoger beroep de vorderingen die aan vordering IV ten grondslag liggen (deels) worden afgewezen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat aanhouding van de behandeling van vordering IV in afwachting van de einduitspraak in het hoger beroep gerechtvaardigd is. Vanuit het oogpunt van een efficiënte procesvoering ligt dat voor de hand. De vrouw heeft niet gesteld dat het eindarrest van het hof in redelijkheid niet kan worden afgewacht.
2.11.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar vorderingen in de hoofdzaak onder I tot en met III. De vrouw is wel ontvankelijk in haar vordering in de hoofdzaak onder IV. De behandeling van die vordering zal worden aangehouden tot de einduitspraak in hoger beroep, zoals subsidiair door de man is gevorderd. De rechtbank zal de zaak voor wat betreft vordering IV verwijzen naar de parkeerrol, totdat het hof eindarrest heeft gewezen in de procedures met kenmerken [nummer 1] en [nummer 2] .
2.12.
De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden, tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

3.De beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
De man heeft in de hoofdzaak al geconcludeerd voor antwoord. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
4.1.
wijst de vordering toe in zoverre dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen als vermeld onder I tot en met III van het petitum van de inleidende dagvaarding van 3 februari 2022;
4.2.
verwijst de zaak voor wat betreft vordering IV naar de parkeerrol totdat het hof eindarrest heeft gewezen in de procedures met kenmerken [nummer 1] en [nummer 2] ;
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
4.4.
houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2339