ECLI:NL:RBDHA:2022:5365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
C/09/625970 / KG ZA 22-212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling en dwangsom in kort geding tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die op 22 april 2022 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vordert de vader van de minderjarige [de minderjarige] dat de moeder meewerkt aan de zorgregeling die eerder door de rechtbank is vastgesteld. De vader stelt dat de moeder de zorgregeling niet naleeft, terwijl deze bij beschikking van 1 oktober 2021 is vastgesteld. De moeder heeft op haar beurt hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de zorgregeling moet worden nageleefd, ongeacht het hoger beroep.

De vader heeft [de minderjarige] voor het laatst gezien op 15 december 2021 en vordert dat de moeder wordt veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag. De moeder heeft verweer gevoerd en stelt dat zij geen bezwaar heeft tegen omgang, maar dat zij zich zorgen maakt over de psychische gesteldheid van de vader en zijn partner. De voorzieningenrechter oordeelt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de contacten met zijn vader worden hervat en stelt een voorlopige zorgregeling vast.

De voorzieningenrechter bepaalt dat [de minderjarige] om het weekend bij de vader zal zijn en dat er een extra contactmoment in de meivakantie zal zijn. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per keer opgelegd voor het niet naleven van de regeling, met een maximum van € 2.500. De kosten worden door beide partijen zelf gedragen. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.M.M. Vingerling en mr. L. Koper.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/625970 / KG ZA 22-212
Vonnis in kort geding van 22 april 2022
in de zaak van
[de vader]te [plaats 1],
eiser,
advocaat: mr. M. van Harskamp te Utrecht,
tegen:
[de vrouw]te [plaats 2] (gemeente [gemeente]),
gedaagde,
advocaat: mr. E.B. Doganer te Amsterdam.
Partijen worden hierna de vader en de moeder genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de brief van 14 april 2022 met producties van de zijde van de moeder;
- de op 15 april 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn verschenen:
  • de vader in persoon, bijgestaan door mr. van Harskamp voornoemd;
  • de moeder in persoon, bijgestaan door de heer [A] die haar bijstond als tolk en door mr. Doganer voornoemd, die tevens pleitnotities heeft overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn samen de ouders van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige]). Partijen oefenen samen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 oktober 2021 – na een vroegtijdig geëindigd traject ouderschapsbemiddeling bij [X] en nadat de Raad voor de Kinderbescherming heeft geoordeeld dat een raadonderzoek niet noodzakelijk was – een zorgregeling vastgesteld waarin werd toegewerkt naar een regeling waarbij [de minderjarige] bij zijn vader verblijft:
  • om het weekend van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school;
  • in de week dat hij in het weekend niet bij vader is: van woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend naar school;
  • tijdens de helft van de vakanties en de feestdagen in onderling overleg tussen de ouders.
Dit is uitvoerbaar bij voorraad bepaald.
2.3.
Op 31 december 2022 stond de vader bij de moeder voor de deur om [de minderjarige] conform afspraak op te halen. [de minderjarige] zou de rest van de kerstvakantie bij de vader verblijven. De moeder was niet thuis en sindsdien heeft de moeder geen uitvoering meer gegeven aan de zorgregeling. De moeder heeft op 3 januari 2022 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 1 oktober 2021. Het gerechtshof zal de zaak op 11 mei 2022 op zitting behandelen.
2.4.
De vader heeft [de minderjarige] op 15 december 2021 voor het laatst gezien.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert in deze procedure, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de moeder te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling neergelegd in de beschikking van 1 oktober 2021, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag dat de moeder in gebreke blijft hieraan te voldoen,
kosten rechtens.
3.2.
De moeder heeft verweer gevoerd met veroordeling van de vader in de proceskosten.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de zorgregeling die door de rechtbank bij beschikking van 1 oktober 2021 is vastgesteld, moet worden nageleefd. Dat de moeder hoger beroep heeft ingesteld tegen deze beschikking, maakt dit in beginsel niet anders.
4.2.
De moeder stelt dat zij geen bezwaar heeft tegen omgang tussen de vader en [de minderjarige], maar dat zij er moeite mee heeft dat hij bij de vader overnacht. Zij heeft in dit verband gesteld dat zij zich zorgen maakt over de psychische gesteldheid van de vader en zijn partner en zij heeft verder gewezen op twee incidenten door roekeloos rijgedrag van de vader.
4.3.
De vader betwist dat er sprake is van psychische problematiek in zijn gezin. Hij stelt dat er juist sprake is van een stabiele gezinssituatie. Ook betwist de vader dat hij roekeloos zou rijden. Hij heeft naar voren gebracht dat hij al 10 jaar schadevrij rijdt en dat hij het betreurt dat de moeder diverse gebeurtenissen ter zake uit hun verband heeft getrokken. Tot slot heeft de vader laten weten dat de contacten met [de minderjarige] altijd goed zijn verlopen.
4.4.
De voorzieningenrechter acht het in het belang van [de minderjarige] dat de contacten met zijn vader worden hervat. Omdat [de minderjarige] zijn vader ruim vier maanden niet heeft gezien, is het wel belangrijk dat [de minderjarige] enige tijd wordt gegund om te wennen aan het contact met zijn vader. De voorzieningenrechter zal daarom, totdat in hoger beroep zal worden beslist, een tijdelijke regeling vaststellen. De voorzieningenrechter ziet in de standpunten van partijen geen aanleiding om hierbij geen overnachtingen toe te staan. Deze hebben in het verleden immers ook plaatsgevonden en daarbij is de rechtbank niet van gebleken van enige reden tot zorg hieromtrent, temeer niet nu de vader ook de zorg heeft over twee andere kinderen binnen zijn gezin. Vanwege de lange periode dat [de minderjarige] zijn vader niet heeft gezien zal de voorzieningenrechter het aantal overnachtingen achtereen voorlopig beperken tot één overnachting per keer. Uiteraard staat het partijen vrij om het aantal overnachtingen in onderling overleg uit te breiden wanneer blijkt dat deze regeling op goede wijze verloopt.
4.5.
De voorzieningenrechter zal de moeder veroordelen tot nakoming van een voorlopige zorgregeling waarbij [de minderjarige] om het weekend van zaterdagochtend vóór de voetbalwedstrijd tot zondag 19:00 uur bij de vader zal zijn. Verder ziet zij aanleiding om een extra contact toe te staan in de eerste week van de meivakantie van woensdag 13:00 uur tot donderdag 12:00 uur. De vader dient [de minderjarige] op te halen bij de moeder en de moeder dient hem na afloop van het contact weer op te halen bij de vader.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een dwangsom aan deze beslissing te verbinden als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd tot een bedrag van € 100,-- per keer dat de moeder deze voorlopige regeling niet nakomt en deze zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 2.500,--.
4.7.
Omdat partijen samen de ouders zijn van [de minderjarige], zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de moeder tot het verlenen van haar medewerking aan de volgende voorlopige zorgregeling waarbij [de minderjarige] bij de vader zal zijn:
  • in de eerste week van de meivakantie van woensdag 13:00 uur tot donderdag 12:00 uur;
  • om het weekend van zaterdagochtend vóór de voetbalwedstrijd van [de minderjarige] tot zondagavond 19:00 uur,
waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder en waarbij de moeder [de minderjarige] weer ophaalt bij de vader;
5.2.
bepaalt dat de moeder een dwangsom van € 100,-- verbeurt voor iedere keer dat zij voormelde voorlopige zorgregeling niet nakomt, tot een maximum van € 2.500,--;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M. Vingerling en in het openbaar uitgesproken door mr. L. Koper op 22 april 2022.
Aws