3.2In het besluit van 7 april 2022 heeft verweerder de begunstigingstermijn die is verbonden aan de lasten 1 en 4, die in het besluit van 8 januari 2021 zijn opgelegd, verlengd tot 1 juli 2022 en dat besluit voor het overige in stand gelaten.
4. Nu verweerder naar aanleiding van het ingediende verzoek om voorlopige voorziening de begunstigingstermijn ten aanzien van de lasten 1 en 4 heeft verlengd tot
1 juli 2022 en verzoekster na het verstrijken van deze termijn dwangsommen ter hoogte van in totaal € 200.000,- kan verbeuren, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
5. In het besluit van 7 april 2022 heeft verweerder overwogen dat verzoekster op dit moment gevaarlijke ADR-stoffen opslaat in opslagvoorzieningen die daarvoor niet geschikt zijn, aangezien de voorzieningen niet beschikken over de vereiste weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag. Dit brengt het risico met zich mee dat een eventuele brand zich snel kan verspreiden door het pand en er onnodig veel gevaarlijke stoffen in de leefomgeving terechtkomen. Dat verzoekster bereid is enkele vervangende maatregelen te treffen ter beperking van een snelle verspreiding van brand, neemt niet weg dat zonder de vereiste weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag een essentiële (en in de vergunning voorgeschreven) voorwaarde daarvoor ontbreekt, aldus verweerder.
Daarnaast is overwogen dat het voortduren van dit risico tot 1 januari 2023 niet acceptabel wordt geacht mede in het licht van het feit dat verzoekster inmiddels al ruim een jaar de tijd heeft gehad een (tijdelijk) alternatief te vinden voor de huidige wijze van opslag van gevaarlijke stoffen in de opslagvoorziening voor vloeibare meststoffen en het magazijn. In plaats daarvan heeft verzoekster zich in hoofdzaak gericht op nieuw te bouwen opslagvoorzieningen en het verkrijgen van de daarvoor noodzakelijke vergunningen. Verder is hierin overwogen dat onderkend wordt dat verzoekster daarmee mogelijk een duurzame oplossing voor de langere termijn creëert, hetgeen niet wegneemt dat er op dit moment een milieurisico bestaat dat niet veel langer mag voortduren.
Verweerder heeft, alles overwegende en in het bijzonder gezien de constructieve houding van verzoekster, verzoekster in het besluit van 7 april 2022 een laatste kans geven om een tijdelijke, passende oplossing te vinden en de gevaarlijke stoffen tijdelijk elders op te slaan in daarvoor geschikte voorzieningen, totdat de beoogde nieuwe opslagvoorzieningen zijn gebouwd en in gebruik zijn genomen. Hiervoor heeft verzoekster tot 1 juli 2022 de tijd gekregen.
6. Verzoekster wenst verlenging van de begunstigingstermijnen die aan de lasten 1 en 4 zijn verbonden tot 31 december 2022 en voert daartoe aan dat de in het besluit van 7 april 2022 gestelde termijn niet goed verklaarbaar is in het kader van de veiligheid. Zo blijkt uit de notitie van [B.V.] van 7 februari 2022, waarin de risico's van opslag in de ruimten 3, 4 en 6 onder verschillende scenario’s worden vergeleken, dat er slechts een beperkt verschil in risico voor externe veiligheid bestaat met de opslag zoals deze thans plaatsvindt ten opzichte van opslag in afzonderlijke ruimtes waarbij wel sprake is van een WBDBO van 60 minuten. Dat betekent dat de brandveiligheid niet in het geding is, aldus verzoekster.