ECLI:NL:RBDHA:2022:5581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
AWB21/4757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een mvv-aanvraag voor verblijf bij familie- en gezinslid met betrekking tot een kleindochter en haar grootmoeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraakse vrouw geboren in 1946, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'verblijf bij familie- en gezinslid', specifiek gericht op haar kleindochter en haar zoon. De aanvraag werd op 5 januari 2021 door verweerder afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 15 juli 2021 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 13 mei 2022 was de kleindochter aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl verweerder niet verscheen. Eiseres voerde aan dat er een hechte persoonlijke band bestaat tussen haar en haar kleindochter, en dat de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in hun nadeel is uitgevallen. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake is van familieleven tussen eiseres en haar kleindochter, maar dat verweerder niet onterecht had geoordeeld dat er geen 'more than normal emotional ties' bestonden tussen eiseres en haar zoon.

De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangenafweging opnieuw moet worden gemaakt. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4757

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een mvv [1] voor het doel ‘verblijf bij familie- en gezinslid’ bij [referente] , haar kleindochter (referente) en haar zoon afgewezen.
Bij besluit van 15 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2022 op zitting behandeld. Referente (de kleindochter) is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [A] en de nicht, tante en oom van referente waren ook aanwezig. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1946 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres beoogt
verblijf bij haar kleindochter (referente) en haar zoon (de vader van referente). Referente heeft voor eiseres een aanvraag ingediend voor een mvv voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid’. Verweerder heeft met het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Volgens verweerder is niet gebleken van een meer dan gebruikelijke
afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen eiseres en haar zoon, wat maakt dat geen sprake is van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [2] Tussen eiseres en haar kleindochter is wel sprake van hechte persoonlijke banden en dus van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM valt echter uit in het nadeel van eiseres. Artikel 3 IVRK kan volgens verweerder niet tot een ander oordeel leiden. De belangen van referente worden geacht gediend te zijn met de komst van haar vader en stiefmoeder.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres voert aan dat het
besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet daadkrachtig is gemotiveerd. Niet is in geschil dat er sprake is van een hechte persoonlijke band tussen haar en haar kleindochter. Zij stelt dat de belangenafweging van artikel 8van het EVRM ten onrechte in hun nadeel is uitgevallen. Eiseres voert aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. Zij doet ook een beroep op artikel 3 en artikel 6, tweede lid van het IVRK. [3] Uit de brief van Nidos van 21 augustus 2020 blijkt dat de kleindochter grotendeels is grootgebracht door eiseres. Uit het medische document van I-psy van 26 maart 2021 blijkt dat de kleindochter kampt met angstklachten, emotie-regulatie problematiek en dat de kleindochter een gevoel van ontworteling ervaart. Eiseres voert verder aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van ‘more than normal emotional ties’ tussen haar en haar zoon. Eiseres betoogt dat er in Irak geen stabiele mantelzorg is en verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 14 augustus 2015. [4] Verweerder heeft onvoldoende waarde gehecht aan de overgelegde medische verklaring van 16 november 2021, waarin staat dat eiseres lijdt aan hartritmestoornissen. Eiseres voert ook aan dat zij last heeft van psychische klachten, waaronder angst, stress, hoofdpijnaanvallen en verdriet. Zij wordt nu verzorgd door een andere zoon, maar die kan niet langer in Irak blijven om voor haar te zorgen. Eiseres betoogt verder dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de slechte veiligheidssituatie voor de Jeziden in Irak. Verweerder heeft zich ook onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Tot slot heeft verweerder volgens eiseres de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie ('more than the normal emotional ties')
3. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM [5] en de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State (de Afdeling) [6] vallen de relaties tussen volwassen verwanten niet altijd onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM. Dit is pas het geval als er buiten de normale affectieve banden bijkomende elementen van afhankelijkheid worden aangetoond, zodat sprake is van meer dan de gebruikelijke emotionele afhankelijkheid. Verweerder heeft naar aanleiding van deze rechtspraak beleid gemaakt dat is vastgelegd in paragraaf B7/3.8 van de Vc 2000 [7] .
4. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 april 2019, [8] onder verwijzing naar
arresten van het EHRM geoordeeld dat voor de vaststelling of sprake is van de 'more than the normal emotional ties' tussen een ouder en een meerderjarig kind zoals bedoeld in deze arresten, verweerder zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht mag toekennen aan de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt
heeft gesteld dat referente niet heeft aangetoond of aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon. Hierbij heeft verweerder de gestelde omstandigheden voldoende gemotiveerd bij de besluitvorming betrokken. Verweerder heeft mogen overwegen dat de veiligheidssituatie voor Jeziden in Irak onvoldoende is voor het aannemen van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft verder mogen meewegen dat de financiële steun ook op afstand kan plaatsvinden. De rechtbank volgt de stelling van verweerder dat niet is gebleken dat eiseres zich zonder de zorg van haar zoon niet kan handhaven of dat vanwege haar gezondheidssituatie de exclusieve zorg van haar zoon is vereist.
Artikel 8 EVRM en artikel 3 IVRK
6. Niet in geschil is dat tussen eiseres en haar kleindochter sprake is van
zodanige hechte persoonlijke banden dat er bij eiseres en haar kleindochter sprake is van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
7. Uit vaste rechtspraak van het EHRM, [9] en de Afdeling [10] volgt dat bij de
belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven dan wel privéleven een ‘fair balance' moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dat het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ als hiervoor bedoeld. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend moet zijn.
8. Ingevolge de tekst van artikel 3 van het IVRK dient verweerder in haar beslissing de belangen van het kind voorop te stellen. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Ook deze toets heeft een terughoudend karakter.
9. Ter zitting is gebleken dat referente na de komst van haar vader en stiefmoeder in Nederland nog steeds bij haar tante en oom woont. Namens Nidos is ter zitting verklaard dat de voogdij niet is overgedragen omdat de vader en stiefmoeder van referente in het AZC verblijven en hun relatie niet goed is. Verder is verklaard dat eiseres de belangrijkste persoon voor referente is en dat zij zich bij haar het veiligst voelt en dat er nauwelijks een relatie is met de stiefmoeder. Referente heeft ter zitting verklaard zij haar hele leven bij haar oma heeft gewoond, dat haar oma haar heeft opgevoed en dat zij belangrijker voor haar is dan haar vader en stiefmoeder.
10. De rechtbank is van oordeel, enigszins terughoudend toetsend, dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar bij de belangenafweging heeft betrokken.
Verweerder heeft niet kenbaar betrokken bij de belangenafweging dat de kleindochter in Nederland nog steeds bij haar tante en oom woont en dus niet bij haar vader en stiefmoeder. Verweerder heeft zich daarom onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de belangen van de kleindochter gediend worden geacht door de komst van haar vader en stiefmoeder naar Nederland. Ook heeft verweerder onvoldoende meegewogen dat de kleindochter op een jonge leeftijd naar Nederland is gekomen en dat zij tot haar vertrek naar Nederland bij haar grootmoeder heeft gewoond en door haar is opgevoed, omdat haar biologische moeder het gezin heeft verlaten toen de kleindochter nog jong was.
11. Gelet op het vorenstaande kan niet zonder meer worden geoordeeld dat sprake is van een ‘fair balance’ in de belangenafweging van verweerder en evenmin dat in het kader van artikel 3 van het IVRK voldoende rekening is gehouden met het belang van referente. Het bestreden besluit berust dan ook niet op een deugdelijke motivering.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een
motiveringsgebrek. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd is met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Op grond van jurisprudentie van de Afdeling is het aan verweerder om de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM en artikel 3 van het IVRK te maken en kan de rechtbank alleen enigszins terughoudend toetsen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan het belang van de Staat meer gewicht toekomt. De rechtbank kan daar niet een zelfstandig oordeel over geven en zal daarom niet zelfstandig in de zaak voorzien. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld, zal verweerder de belangenafweging in ieder geval opnieuw moeten maken, met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder krijgt hiervoor zes weken de tijd.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat
verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.
4.Awb 16/4573.
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1417 en de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.
9.Bijvoorbeeld het arrest van 31 januari 2006 in de zaak Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, ECLI:NL:2006:AV3568.
10.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527.