ECLI:NL:RBDHA:2022:5626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
C-09-626383-KG ZA 22-236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot het bromfietsmuseum en de verplichtingen van Rhynleve Vastgoed B.V.

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiser, een liefhebber en verzamelaar van klassieke bromfietsen, toegang tot zijn bromfietsmuseum dat zich op het terrein van Rhynleve Vastgoed B.V. bevindt. Eiser heeft in 2019 zijn percelen grond, inclusief het museum, aan Rhynleve verkocht, met de afspraak dat hij levenslang gratis gebruik zou maken van een expositieruimte. Na de sloop van het oorspronkelijke pand in 2020 zijn er geschillen ontstaan over de toegang tot het museum en de zorg voor de collectie. Eiser heeft eerder een kort geding aangespannen, waarin hem toegang tot het museum werd verleend, maar Rhynleve heeft sindsdien de toegang tot de werkplaats en delen van de collectie belemmerd. Eiser vordert nu dat Rhynleve de museumcollectie intact houdt en hem onbelemmerde toegang verleent. De voorzieningenrechter oordeelt dat Rhynleve verplicht is om eiser toegang te verlenen tot het museum en de collectie in stand te houden, en dat zij geen delen van de collectie mag verkopen totdat in de bodemprocedure is beslist. Tevens wordt Rhynleve veroordeeld tot het betalen van dwangsommen bij niet-nakoming van deze verplichtingen. In reconventie vordert Rhynleve een verbod voor eiser om het entreegebouw te betreden en terugbetaling van eerder geïncasseerde dwangsommen. De voorzieningenrechter wijst deze vorderingen af, met uitzondering van de terugbetaling van een bedrag aan dwangsommen, omdat Rhynleve niet voldoende heeft aangetoond dat eiser zijn verplichtingen niet is nagekomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking en communicatie tussen partijen in het kader van hun overeenkomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/626383 / KG ZA 22-236
Vonnis in kort geding van 13 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. Pluis te Gouda,
tegen
RHYNLEVE VASTGOED B.V.,
gevestigd te Bodegraven,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.E.M. Soliana te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rhynleve genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 maart 2022 met 12 producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met 24 producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 13 tot en met 23;
  • de mondelinge behandeling van 30 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een liefhebber en verzamelaar van klassieke bromfietsen en is oprichter van het [Bromfietsmuseum] te [plaats] . Hij vestigde dit museum in een pand op eigen terrein. In 2019 heeft hij zijn percelen grond met de daarop aanwezige opstallen (waaronder dat waarin het museum gevestigd was) aan Rhynleve verkocht. In de koopovereenkomst is opgenomen dat alle roerende zaken, waaronder de brommers, zijn begrepen in de koop, met uitzondering van een zestal brommers die niet in eigendom zijn van [eiser] . Bij de koop is tevens overeengekomen dat Rhynleve na oplevering van het door haar te realiseren bouwproject een expositieruimte ter grootte van minimaal 360 m² inclusief werkplaats beschikbaar zal stellen aan de verkoper ( [eiser] ) waarvan hij levenslang en zonder beperkingen gratis gebruik mag maken ter uitoefening van zijn brommerhobby. De sloop van het pand waarin het oude brommermuseum was gevestigd is eind oktober 2020 voltooid. De museumcollectie is door Rhynleve verplaatst naar het voormalige hoofdgebouw, het zogenaamde Entreegebouw.
2.2.
Nadien zijn diverse geschillen tussen partijen gerezen over de uitvoering van de overeenkomst met betrekking tot het bromfietsmuseum. Dat heeft geresulteerd in een eerder kort geding waarbij [eiser] - onder meer - vorderde dat hem weer onbeperkt toegang tot het bromfietsmuseum zou worden verleend. In opdracht van beide partijen is op 4 januari 2021 door de deurwaarder een proces-verbaal van constatering opgemaakt ten aanzien van de inventaris van het bromfietsmuseum. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bij vonnis van 8 februari 2021 Rhynleve veroordeeld [eiser] “weer toegang te verlenen tot de ruimte waarin zich thans het Bromfietsmuseum bevindt op alle dagen van 8.30 uur tot 17.00 uur” een en ander op straffe van een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 25.000.
2.3.
Bij e-mail van 5 oktober 2021 heeft Rhynleve aangekondigd voornemens te zijn de bromfietscollectie te gaan veilen, omdat [eiser] volgens haar niet als een goed huisvader voor de collectie zorgdraagt. Hem wordt verweten niet één keer meer in het museum geweest te zijn, waardoor volgens Rhynleve de collectie sterk achteruit gaat en wordt verwaarloosd. De advocaat van [eiser] heeft vervolgens Rhynleve gesommeerd verkoop achterwege te laten.
2.4.
Op 30 november 2021 zijn door de advocaat van [eiser] dwangsommen aangezegd aan Rhynleve, omdat gebleken is dat er voor [eiser] geen toegang meer mogelijk is tot de werkplaats. Rhynleve heeft het slot van de werkplaats veranderd. De dwangsommen zijn volgens de advocaat verbeurd vanaf 3 november 2021. Zij sommeert Rhynleve weer vrije toegang te verlenen tot de werkplaats en ook geplaatste bouwmaterialen in de museumruimte weg te halen. Rhynleve heeft tot op heden geweigerd [eiser] weer toegang te verlenen tot de werkplaats, met een beroep op de inhoud van voormeld kort geding vonnis.
2.5.
Op 10 maart 2022 heeft [eiser] gemerkt dat de sloten van het Entreegebouw zijn vervangen, waardoor hij ook de museumruimte niet meer kon betreden. Kort daarna heeft hij geconstateerd dat delen van de museumcollectie op marktplaats.nl te koop zijn aangeboden en er al enige objecten uit de museumcollectie zijn verwijderd. Daarop heeft [eiser] op 14 maart 2022 de deurwaarder opdracht gegeven executoriaal beslag te laten leggen onder de ING bank ten laste van Rhynleve in verband met verbeurde dwangsommen ten bedrage van € 25.000. Inmiddels is een bedrag van € 19.466,20 door [eiser] geïncasseerd.
2.6.
Op 14 maart 2022 is de toegang naar het Entreegebouw voor [eiser] door Rhynleve hersteld. De werkplaats is voor hem gesloten gebleven.
2.7.
Op 14 maart 2022 is door [eiser] een dagvaarding uitgebracht aan Rhynleve. Het betreft een bodemprocedure bij deze rechtbank, waarin volledige nakoming van de overeenkomst met betrekking tot het bromfietsmuseum wordt gevorderd.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • dat het Rhynleve wordt verboden de museumcollectie (waaronder zes bromfietsen die eigendom zijn van derden) te vervreemden, waarbij zij verkoopactiviteiten dient te staken en gestaakt te houden, reeds gesloten koopovereenkomsten ongedaan moet maken en de bromfietsen van derden aan de rechtmatige eigenaren moet afgeven. Daarnaast vordert [eiser] opgave van alle objecten die te koop zijn aangeboden en informatie over de wijze waarop dat is gebeurd, inclusief de gegevens van de kopers;
  • dat hem weer onbelemmerde toegang tot de ruimte wordt verleend waarin zich het bromfietsmuseum bevindt, inclusief tussenruimtes, gangen en werkplaats.
  • dat Rhynleve wordt bevolen toe te staan dat [eiser] de bromfietscollectie exposeert en bezoekers ontvangt, dat die bezoekers ook parkeergelegenheid wordt verschaft en dat er geen feitelijke belemmeringen door Rhynleve worden opgeworpen, zoals bijvoorbeeld het opslaan van bouwmateriaal of het vervangen van sloten;
  • alles op straffe van een dwangsom van € 50.000 per gebeurtenis/per dag met een maximum van € 5.000.000;
  • dat Rhynleve wordt gelast op haar kosten de deurwaarder binnen twee dagen na betekening van het vonnis opdracht te verstrekken een nieuwe inventarisatie te maken van de thans nog aanwezige goederen in het bromfietsmuseum, op straffe van een dwangsom van € 10.000 per dag met een maximum van € 70.000, bij gebreke waarvan [eiser] gerechtigd is zelf voor rekening en risico van Rhynleve de opdracht aan de deurwaarder te verstrekken;
  • met veroordeling van Rhynleve in de proceskosten.
3.2.
[eiser] voert daartoe aan dat Rhynleve ten onrechte de bromfietsmuseum overeenkomst niet nakomt. De exploitatie van het museum wordt door Rhynleve systematisch tegengewerkt. Zij biedt onder meer delen van de collectie te koop aan en weigert [eiser] de toegang tot de werkplaats, wat in strijd is met de overeenkomst, aldus [eiser] .
3.3.
Rhynleve voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Rhynleve vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • [eiser] te verbieden het entreegebouw te betreden totdat in de bodemprocedure vonnis is gewezen op straffe van een dwangsom van € 5000 per dag met een maximum van € 100.000;
  • [eiser] te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 19.466,20 aan geïncasseerde dwangsommen;
  • [eiser] te verbieden opnieuw executoriaal beslag te leggen op grond van het kort geding vonnis van 8 februari 2021, op straffe van een dwangsom van € 10.000;
  • met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Nu de vorderingen in conventie en in reconventie samenhangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding die hierna gezamenlijk te behandelen.
5.2.
Op grond van het vonnis in kort geding van 8 februari 2021, (dat is gestoeld op de tussen partijen gesloten koopovereenkomst waarin ook de afspraken zijn vastgelegd over het Bromfietsmuseum), dient Rhynleve [eiser] desgewenst dagelijks toegang te verlenen tot het Bromfietsmuseum. In geschil is allereerst of die toegang mede ziet op de ‘werkplaats’. [eiser] stelt dat in die ruimte, die los staat van de expositieruimte, relevante werkzaamheden aan de bromfietsen worden verricht. Daar bevindt zich het noodzakelijke gereedschap en een bromfiets waaraan wordt gewerkt. De daar aanwezige goederen zijn door de deurwaarder in het proces-verbaal van constatering separaat opgenomen. Het afsluiten van die ruimte is dan ook feitelijk in strijd met het vonnis en kan slechts worden gezien als actieve tegenwerking, aldus [eiser] . Rhynleve meent echter dat zij door het ter beschikking stellen van de huidige expositieruimte ruimschoots aan haar verplichtingen jegens [eiser] voldoet. Die ruimte is 550 m2 en dus veel groter dan de overeengekomen 360 m2. Daarom valt niet in te zien waarom daarnaast nog een andere ruimte door [eiser] zou moeten worden gebruikt, aldus Rhynleve.
5.3.
Op grond van de overeenkomst bestaat voor Rhynleve een verplichting om ten minste 360 m2 ter beschikking te stellen, verdeeld over begane grond en eerste verdieping, inclusief werkplaats. Met Rhynleve is de voorzieningenrechter van oordeel dat een redelijke uitleg van die overeenkomst mee brengt dat de huidige grote museumruimte van 550 m2 voldoende moet zijn om het museum inclusief werkplaats te huisvesten. Niet valt in te zien waarom daar niet ook plaats zou kunnen worden gemaakt voor het gereedschap en aanverwante artikelen. Vast staat immers dat de huidige museumruimte aanzienlijk meer vierkante meters heeft dan in de overeenkomst als minimum ten behoeve van het Bromfietsmuseum is opgenomen. Daaraan doet niet af dat kennelijk gedurende enige tijd ook de separate ruimte die als ‘werkplaats’ is aangeduid door [eiser] is gebruikt. Daargelaten dat door Rhynleve wordt betwist dat zij voor het in gebruik nemen van die ruimte toestemming heeft verleend, staat vast dat voor het ter beschikking stellen van die ruimte geen contractuele verplichting bestaat, zodat het gebruik ervan desgewenst door Rhynleve kon worden beëindigd. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat, nu Rhynleve het gebruik van de ‘werkplaats’ kennelijk op enig moment beëindigd wilde zien, het op haar weg had gelegen [eiser] daarvan tijdig en correct formeel in kennis te stellen, en hem een redelijke termijn te geven voor het verhuizen van de materialen naar de museumruimte. Het gaat niet aan zonder deugdelijke aankondiging en termijnstelling die ruimte eenzijdig af te sluiten. Daarmee wordt immers het gebruik van de daar aanwezige gereedschappen en andere materialen door [eiser] onmogelijk. Bovendien is niet weersproken dat zich daar ook een bromfiets bevindt. Overigens is in dit kader ook [eiser] zelf een verwijt te maken. Hij heeft immers, nadat hem duidelijk was geworden dat het gebruik van de ‘werkplaats’ niet (meer) werd toegestaan, nimmer verzocht om de werktuigen en dergelijke te mogen verwijderen uit ‘de werkplaats’, maar is zich simpelweg op het standpunt blijven stellen dat hij die ruimte bij voortduring mocht blijven gebruiken. Dat betekent dat beide partijen feitelijk in gelijke mate debet zijn aan de ontstane patstelling. [eiser] moet naar oordeel van de voorzieningenrechter thans per omgaande in de gelegenheid worden gesteld de materialen en werktuigen en overige zaken die onderdeel zijn van de collectie alsnog naar de museumruimte over te brengen en hij dient dat vervolgens op korte termijn te realiseren. Overigens is het aan Rhynleve om ervoor zorg te dragen dat er daadwerkelijk in de museumruimte kan worden gewerkt, door een goederenlift te plaatsen, zoals ook in artikel 3.4 van de koopovereenkomst is opgenomen, zodat ook de eerste verdieping goed bereikbaar is. Ter zitting heeft Rhynleve te kennen gegeven daartegen geen bezwaar te hebben en dat te zullen verwezenlijken. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat Rhynleve die verplichting correct zal nakomen.
5.4.
Het verweer van Rhynleve dat zij op grond van artikel 3.8 van de koopovereenkomst niet langer verplicht is het Bromfietsmuseum in stand te houden omdat [eiser] niet meer in staat is om zijn hobby uit te oefenen, wordt gepasseerd. Het enkele feit dat [eiser] gedurende de coronacrisis en ook nog enige maanden nadien zeer weinig in het Bromfietsmuseum is verschenen is daarvoor volstrekt onvoldoende. Dat klemt temeer daar vaststaat dat musea tijdens corona gesloten moesten blijven, [eiser] op een kwetsbare leeftijd is en daardoor extra voorzichtig was en de gereedschappen na afloop van de coronacrisis voor [eiser] niet meer toegankelijk waren. Nu evident is dat [eiser] bij voortduring jegens Rhynleve aanspraak is blijven maken op volledige nakoming van de overeenkomst, hij daarvoor in rechte ook meerdere stappen heeft gezet en hij inmiddels ook zelf weer vaker in het museum komt, kan Rhynleve in redelijkheid niet volhouden dat [eiser] zijn hobby definitief heeft willen beëindigen.
5.5.
Het verweer van Rhynleve dat zij desondanks geen verplichtingen meer jegens [eiser] heeft omdat hij zijn onderhoudsverplichting met betrekking tot de collectie niet nakomt, kan evenmin slagen. Daargelaten dat niet is onderbouwd dat de collectie door gebrek aan onderhoud daadwerkelijk in waarde daalt, miskent Rhynleve dat op [eiser] niet een vergaande onderhoudsverplichting als door Rhynleve gesteld rust. De koopovereenkomst spreekt ter zake van rechten van [eiser] op ‘uitoefening van diens hobby, zijnde het onderhouden en exposeren van brommers’. Over de intensiteit van dat onderhoud is niets vastgelegd. Daar komt nog bij dat de noodzakelijke gereedschappen in de door Rhynleve afgesloten ‘werkplaats’ liggen, zodat zij er door haar rigide opstelling zelf (mede) debet aan is dat [eiser] het hobbymatig onderhoud tot nu toe niet weer ter hand heeft kunnen nemen.
5.6.
Ook het verweer van Rhynleve dat zij [eiser] niet langer hoeft toe te laten tot het museum omdat hij er de hand in heeft gehad dat collectiestukken zijn verdwenen wordt verworpen. De discussie over de eigendom van de oldtimer is reeds eerder opgelost en [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat hij delen van de collectie heeft ontvreemd dan wel anderszins buiten het bereik van Rhynleve heeft gebracht/gehouden. Deze kortgedingprocedure leent zich niet voor bewijslevering op dat punt. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat [eiser] ter zake enig verwijt treft. Dat betekent dat Rhynleve, totdat in de bodemprocedure meer of anders is beslist, gehouden is de overeenkomst correct na te komen. Een en ander brengt met zich dat [eiser] onverminderd aanspraak kan maken op toegang tot het museum, en gerechtigd is via de ingang van het Entreegebouw de expositieruimte te betreden. Daarbij mag van Rhynleve worden verwacht dat hij die toegang en de gang naar de expositieruimte goed vrij houdt en daar geen goederen stalt. Hetzelfde geldt voor de expositieruimte zelf. De voorzieningenrechter zal Rhynleve daartoe ook veroordelen.
5.7.
De exploitatie van het museum brengt met zich dat [eiser] gerechtigd blijft bezoekers in het museum te ontvangen. Deze bezoekers kunnen, zoals ter zitting duidelijk is geworden, desgewenst hun auto parkeren op het terrein rond het Bromfietsmuseum. Rhynleve dient dat parkeren toe te staan en heeft te kennen gegeven daartegen ook geen bezwaar te hebben. De voorzieningenrechter tekent nog aan dat ook toegang voor vrijwilligers die hand- en spandiensten verrichten voor het museum in redelijkheid niet door Rhynleve mag worden geweigerd zolang [eiser] zelf nog hobbymatig bij het museum betrokken is.
5.8.
Nu vaststaat dat Rhynleve gehouden is de exploitatie van het museum voorlopig te laten voortduren, staat daarmee naar oordeel van de voorzieningenrechter tevens vast dat hij de museumcollectie ongewijzigd in stand dient te laten. Rhynleve is ten onrechte overgegaan tot eenzijdige verkoop van 10 items uit de collectie. De stelling van Rhynleve dat zij slechts gehouden is tot het laten bestaan van een bromfietsmuseum, zonder dat zij verplicht is de collectie in zijn geheel in stand te laten, wordt verworpen. Weliswaar is Rhynleve juridisch eigenaar van de collectie, maar dat brengt onder de gegeven omstandigheden, waaronder de door Rhynleve aangegane verplichtingen jegens [eiser] , niet met zich dat zij daardoor vrijelijk tot verkoop van delen van de collectie kan overgaan. Naar voorlopig oordeel komt verkoop van museumstukken pas aan de orde als komt vast te staan dat de rechten van [eiser] definitief zijn komen te vervallen. Die situatie is thans niet aan de orde. Het gevorderde verbod om museumstukken te koop aan te bieden en/of daadwerkelijk te vervreemden totdat in de bodemprocedure is beslist, is dan ook toewijsbaar. Dit verbod brengt met zich dat reeds gestarte verkoopactiviteiten moeten worden gestaakt, tenzij al een leveringsverplichting is aangegaan. De vordering reeds verkochte zaken niet over te dragen aan de koper en verkochte en geleverde zaken terug te kopen is niet toewijsbaar. Medewerking daaraan kan bij derden te goeder trouw immers niet worden afgedwongen, zodat een verplichting ter zake door Rhynleve niet zou kunnen worden nagekomen. Voor een separaat verbod ten aanzien van de zes door [eiser] met name aangeduide bromfietsen bestaat evenmin aanleiding. Het verkoopverbod ziet immers op
allethans nog aanwezige items, waardoor belang bij een separate veroordeling ontbreekt. Het gebod aan Rhynleve die brommers op eerste verzoek aan de eigenaren af te geven is evenmin toewijsbaar. Voor zover er – ondanks de vermelding in artikel 3.2 van de overeenkomst betreffende zes specifieke bromfietsen - tussen partijen discussie blijft bestaan over de vraag welke derden aanspraken geldend kunnen maken op bepaalde items uit de collectie, dient die discussie zo nodig in de aanhangige bodemprocedure, dan wel in een procedure tussen de gestelde eigenaren en Rhynleve te worden beslecht. Daarvoor is een kort geding niet geschikt, mede in het licht van mogelijk noodzakelijke bewijslevering betreffende de eigendom. De vordering van [eiser] om opgave te ontvangen van de reeds verkochte items wordt eveneens afgewezen. Daarbij heeft hij onvoldoende belang. Vast staat immers dat die goederen definitief in handen zijn gekomen van derden. Niet valt in te zien waarom [eiser] nadere informatie over die kopers zou moeten krijgen. Dat zou bovendien in strijd zijn met hun privacy. Ook de vordering tot het opnieuw inventariseren van de aanwezige items door de deurwaarder zal worden afgewezen. Niet alleen ontbreekt daarvoor het spoedeisend belang, maar bovendien is voor [eiser] zelf vrij eenvoudig na te gaan welke brommers ontbreken, door de reeds aanwezige deurwaarderslijst te vergelijken met de thans nog aanwezige voorraad..
5.9.
Dan resteert de vraag of [eiser] terecht dwangsommen heeft geïncasseerd. Die dwangsommen zien enerzijds op de afsluiting van de werkplaats en anderzijds op een gestelde afsluiting van het hele Entreegebouw van 10 tot 14 maart 2022. Vaststaat dat de toegang tot de ‘werkplaats’ door Rhynleve op enig moment is afgesloten. Daar staat tegenover dat Rhynleve niet gehouden was die extra ruimte ter beschikking te stellen, omdat [eiser] al voldoende vierkante meters had toegewezen gekregen en dat [eiser] nimmer heeft verzocht de spullen uit de werkplaats te mogen verplaatsen naar de museumruimte toen hem duidelijk werd dat Rhynleve de werkplaatsruimte niet (meer) ter beschikking wilde stellen. Rhynleve en [eiser] hebben zich in deze kwestie naar voorlopig oordeel beiden halsstarrig en onvoldoende constructief naar elkaar opgesteld. Zij zijn op hun strepen gaan staan, hetgeen geleid heeft tot onwrikbare standpunten en verdere escalatie van het geschil. Naar voorlopig oordeel zijn dan ook beide partijen in gelijke mate debet aan het gerezen probleem rond de werkplaats. Onder die omstandigheden zijn de dwangsommen in verband met de afsluiting van de werkplaats naar voorlopig oordeel niet verbeurd. Dat ligt anders voor de afsluiting van het hele gebouw. Daar had [eiser] part noch deel aan en daardoor kon hij het museum in het geheel niet meer betreden. Van een reden voor opschorting van de verplichtingen van Rhynleve die de afsluiting zou kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. In geschil is hoe lang die afsluiting heeft geduurd. [eiser] stelt dat het vier dagen is geweest en Rhynleve stelt, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat het slechts drie dagen zijn geweest. Vast staat dat die afsluiting onder dreiging van een kort geding weer ongedaan is gemaakt. De voorzieningenrechter stelt vast dat feitelijk niet is betwist dat ten minste drie dagen geen toegang mogelijk was. Daarmee zijn in ieder geval dwangsommen verbeurd door Rhynleve, tot een bedrag van € 750. Het meerdere geïncasseerde bedrag is naar voorlopig oordeel onverschuldigd betaald, hetgeen leidt tot een terugbetalingsverplichting van € 18.716,20 voor [eiser] .
5.10.
De voorzieningenrechter ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding de aan Rhynleve op te leggen verplichtingen in conventie te versterken met een dwangsom, die per overtreding wordt gesteld op € 500 per dag/per overtreding, met een maximum van
€ 100.000.
5.11.
Het in reconventie door Rhynleve gevorderde verbod tot het opnieuw leggen van executoriaal beslag op grond van het eerdere kort geding vonnis zal worden toegewezen. Naar voorlopig oordeel is immers slechts een bedrag van € 750 verschuldigd geworden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom ter zake, nu voor [eiser] op grond van dit vonnis duidelijk is dat de executie vooralsnog stokt bij
€ 750, en hij veroordeeld wordt tot terugbetaling van het meerdere, zodat ervan kan worden uitgegaan dat geen nadere executie zal volgen. Voor de goede orde zij benadrukt dat het executieverbod niet ziet op de incasso van eventueel in de toekomst verbeurde dwangsommen op grond van het onderhavige vonnis. In dit vonnis is immers opnieuw een dwangsom opgenomen als prikkel tot nakoming van de aan Rhynleve opgelegde verplichtingen.
5.12.
Rhynleve zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie en [eiser] in de kosten van de reconventie. De proceskosten in reconventie zullen worden begroot op nihil. Voor separate veroordeling in de nakosten bestaat geen grond nu de proceskostenveroordeling ook voor die kosten een titel oplevert.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie:
6.1.
verbiedt Rhynleve de thans nog in het Bromfietsmuseum aanwezige zaken, waaronder de bromfietscollectie en/of delen daarvan, en de aanwezige gereedschappen, te veilen of anderszins te vervreemden of te koop aan te bieden, en reeds gestarte verkoopactiviteiten, voor zover die nog niet hebben geleid tot een definitieve leveringsverplichting, onmiddellijk te staken en gestaakt te houden, totdat in de bodemprocedure meer of anders is beslist;
6.2.
veroordeelt Rhynleve om [eiser] per omgaande in de gelegenheid te stellen de gereedschappen en andere in de ‘werkplaats’ aanwezige materialen/collectie-items over te brengen naar de museumruimte, en hem daartoe een redelijke uitvoeringstermijn te geven;
6.3.
veroordeelt Rhynleve om [eiser] ongehinderde toegang te verlenen tot de museumruimte op alle dagen van 8.30 uur tot 17.00 uur, en zowel de toegangsroute daarheen, waaronder de entree en de gang, als de museumruimte zelf vrij te houden van materialen en andere zaken die geen verband houden met de exploitatie van het museum;
6.4.
veroordeelt Rhynleve te gehengen en te gedogen dat vrijwilligers van het museum en bezoekers door [eiser] op voornoemde tijden tot het museum worden toegelaten en dat zij parkeren op de parkeerplaatsen nabij het Bromfietsmuseum;
6.5.
bepaalt dat Rhynleve een dwangsom verschuldigd raakt van € 500 per keer of per dag, dat Rhynleve in gebreke blijft aan voormelde verboden/veroordelingen te voldoen, met een maximum van € 100.000;
6.6.
veroordeelt Rhynleve in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.448,18, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat, € 1.301, aan griffierecht en € 131,18 aan dagvaardingskosten;
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie
6.9.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan Rhynleve van een bedrag van € 18.716,20 binnen veertien dagen na vonnisdatum;
6.10.
verbiedt [eiser] om (opnieuw) executoriaal beslag te leggen op basis van het kort geding vonnis van 8 februari 2021, totdat in de bodemprocedure is beslist;
6.11.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Rhynleve begroot op nihil;
6.12.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.13.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken door mr. T.F. Hesselink op 13 juni 2022.