ECLI:NL:RBDHA:2022:5661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag omzetbelasting en vergrijpboete: beoordeling van bewijs en redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2022 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag omzetbelasting en een vergrijpboete opgelegd aan eiseres, een onderneming die actief is in de telecomsector. Eiseres had een naheffingsaanslag ontvangen voor het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014, waarbij de Belastingdienst een correctie van € 15.750 aan omzetbelasting had doorgevoerd. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor de claim dat zij een winkelinventaris had overgenomen voor een bedrag van € 90.750, inclusief omzetbelasting. De rechtbank concludeerde dat de aftrek van omzetbelasting terecht was gecorrigeerd, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de overname van de inventaris daadwerkelijk had plaatsgevonden.

Daarnaast werd de vergrijpboete van 50% die aan eiseres was opgelegd, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat eiseres niet kon aantonen dat zij de inventaris had overgenomen, niet voldoende was om opzet of grove schuld aan te nemen. De rechtbank erkende dat eiseres zich onheus behandeld voelde tijdens het hoorgesprek met de Belastingdienst en kende haar een schadevergoeding van € 1.500 toe voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het betrekking had op de vergrijpboete, maar ongegrond voor het overige.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in belastingzaken en de noodzaak voor de Belastingdienst om voldoende bewijs te leveren voor het opleggen van boetes. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vergoed tot een bedrag van € 1.518.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/6189
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen
[eiseres] BV, gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. L.K. Tsui),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, alsmede een verzuimboete en een vergrijpboete. Tevens is aan eiseres belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2020 heeft verweerder de naheffingsaanslag, de verzuimboete en de belastingrente verminderd en de vergrijpboete gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022.
Namens eiseres is verschenen [A] bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [B] en mr. [C] . Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van eiseres met de zaaknummers SGR 20/6185 tot en met
SGR 20/6188.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is ondernemer voor de omzetbelasting. Zij is opgericht op 26 februari 2013. Enig aandeelhouder is [A] (de aandeelhouder). De activiteiten van eiseres bestaan uit:
- het afsluiten van contracten tussen klanten en providers van telecomdiensten;
- verkoop van mobiele telefoons, tablets, laptops en accessoires.
2. In 2017 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 en van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2013 en 2014. De bevindingen zijn neergelegd in een controlerapport waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort.
3. Voor zover hier van belang is tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat in de administratie van eiseres op 1 juli 2013 de aankoop van een winkelinventaris voor een bedrag van € 90.750 (inclusief € 15.750 aan omzetbelasting) is geboekt. In de administratie zijn voor deze aankoop verschillende facturen aangetroffen. Het betreft:
- een factuur van [B.V. 1] BV met datum 7/1/2013;
- een factuur van [B.V. 1] BV met datum 1/7/2013;
- een creditfactuur van [B.V. 1] BV met datum 7/3/2013;
- een factuur van [B.V. 3] BV met datum 7/5/2013.
4. Eiseres heeft in haar aangifte omzetbelasting voor 2013 het bedrag van € 15.750 aan omzetbelasting ter zake van de aankoop van de winkelinventaris in aftrek gebracht. In het controlerapport wordt hieromtrent het volgende vermeld:
“In haar mail van 11-10-2017 geeft [de aandeelhouder] aan dat de factuur van [B.V. 3] BV de juiste is. In haar mail van 13-01-2018 geeft zij aan dat de “Factuur van [B.V. 2] B.V. 7-1-2013” en “Factuur van [B.V. 2] B.V. 01-07-2013” identieke facturen zijn van 1 juli 2013 van [B.V. 1] B.V.. Een factuur is met de Engelse datumweergave afgedrukt en de andere is met de Nederlandse datumweergave. Daarom is de omschrijving en bedrag exact hetzelfde. “Creditfactuur van [B.V. 2] B.V. van 7-3-2013” is de creditfactuur van [B.V. 1] B.V. van 3 juli 2013. Deze factuur is met Engelse datumweergave afgedrukt.
[Aandeelhouder] heeft mij kopieën van kwitanties gestuurd waaruit blijkt dat er deelbetalingen van 3 x € 25.000 en 1 x € 15.750 zijn gedaan en waarop staat dat nu de volledige koopsom voldaan is.
De deelbetalingen zijn schijnbaar contant gedaan.
Op de vraag om bescheiden waaruit blijkt waar de gelden vandaan komen die contant betaald zijn heeft [aandeelhouder] in haar mail van 13-1-2018 het volgende verklaard:
“Geld heb ik gekregen toen ik ging verloven en het feest van toen mijn dochter 1 maand oud was. Voor beide gebeurtenissen hebben we een groot Chinees feest gegeven waarbij gasten gemiddeld 500 euro per gezin hebben gegeven. De administratie van de ontvangsten heeft mijn ex. Ik heb alleen maar foto’s van deze feesten.”
Standpunt belastingdienst
  • Op de facturen wordt als omschrijving vermeld: overname inventaris. Niet duidelijk is geworden waar deze inventaris uit bestaat.
  • [Aandeelhouder] heeft 4 kwitanties opgestuurd van 4 deelbetalingen waarmee het volledige bedrag voldaan zou zijn.
  • De verkoop van de inventaris is door twee verschillende BV’s in rekening gebracht. Er zijn 3 verschillende facturen en één creditfactuur met verschillende data.
  • Op de facturen wordt gevraagd de betaling over te maken op een bank rekening. Volgens de kwitanties is er contant betaald.
  • [Aandeelhouder] geeft verder aan dat de contante betalingen zijn gedaan met geld verkregen door twee grote feesten waarbij de gasten gemiddeld € 500 euro per gezin hebben gegeven. Bescheiden die dit staven zijn niet overlegd.

Conclusie:

Gezien de feiten en omstandigheden is het volstrekt ongeloofwaardig dat er een overname van inventaris is geweest ad € 90.750 inclusief OB.

Als gevolg hiervan stel ik dat er geen overname van inventaris ad € 75.000 exclusief OB is geweest. Er kan dan niet afgeschreven worden.
(…)
Correctie OB 2013: € 15.750”
5. Met dagtekening 31 oktober 2018 is aan eiseres de naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. In deze naheffingsaanslag is onder meer de voormelde correctie van € 15.750 begrepen. Ter zake van deze correctie is aan eiseres een vergrijpboete van 50% opgelegd wegens (voorwaardelijk) opzet.

Geschil6. In geschil is of de aftrek omzetbelasting van € 15.750 ter zake van de aankoop van een winkelinventaris terecht is gecorrigeerd. Verder is in geschil of terecht belastingrente in rekening is gebracht en of terecht aan eiseres een vergrijpboete is opgelegd voor de voormelde correctie.

7. Eiseres stelt dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de winkelinventaris heeft gekocht. De factuur van [B.V. 3] BV is de juiste factuur en deze voldoet aan de vereisten voor aftrek van omzetbelasting. Eiseres kon en mocht er vanuit gaan dat [B.V. 3] BV de eigenaar was van de inventaris. [B.V. 3] BV heeft ook verklaard dat het factuurbedrag in delen is ontvangen. Dat er sprake is geweest van een familierelatie tussen de aandeelhouder en de aandeelhouder van [B.V. 3] BV kan geen reden zijn om aan te nemen dat er niet daadwerkelijk een prestatie heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft in feite ook impliciet erkend dat de winkelinventaris is betaald doordat hij voor de inkomstenbelasting over de rekening-courantschuld van € 90.000 van eiseres aan de aandeelhouder rente heeft berekend. Verder heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij zich onheus bejegend voelde tijdens het hoorgesprek en gesteld dat de redelijke termijn is overschreden.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aftrek van € 15.750 aan omzetbelasting ter zake van de aankoop van een winkelinventaris terecht is gecorrigeerd. Primair voert hij daartoe aan dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres daadwerkelijk een winkelinventaris heeft overgenomen. Subsidiair voert verweerder aan dat er formele gebreken kleven aan de factuur van [B.V. 3] BV en dat het niet gaat om lichte gebreken waaraan voorbij kan worden gegaan. Verder stelt verweerder dat terecht belastingrente aan eiseres in rekening is gebracht en dat terecht aan haar een vergrijpboete is opgelegd. Eiseres moet zich ervan bewust zijn geweest dat er geen daadwerkelijke inkoop van een inventaris heeft plaatsgevonden. Door desondanks hiervoor aftrek van voorbelasting te claimen, heeft eiseres doelbewust het risico genomen dat te weinig omzetbelasting zou worden betaald. Subsidiair is sprake van grove schuld van eiseres en dient de boete te worden gematigd tot 25%.
Beoordeling van het geschil
De correctie aftrek van voorbelasting
9. De bewijslast voor het recht op aftrek van voorbelasting rust op eiseres. Zij kan daartoe in beginsel volstaan met het overleggen van een factuur afkomstig van een andere ondernemer voor aan haar verrichtte leveringen dan wel diensten (artikel 2 en artikel 15, eerste lid, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB)).
10. Eiseres heeft een factuur van [B.V. 3] BV overgelegd van 5 juli 2013 voor de overname van een winkelinventaris voor een bedrag van in totaal € 90.750 (inclusief € 15.750 omzetbelasting). In beginsel heeft zij aldus recht op aftrek van voorbelasting.
Verweerder heeft evenwel met hetgeen hij heeft gesteld en de stukken die hij heeft overgelegd dusdanig twijfel gezaaid over de vraag of aan deze factuur daadwerkelijk economische prestaties ten grondslag liggen dat van eiseres nader bewijs mag worden gevraagd. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
11. Ter zake van de overname van de inventaris zijn verschillende facturen aangetroffen in de administratie van eiseres zonder dat daarvoor een goede verklaring is. In de brief van 19 maart 2018 van eiseres aan de controleambtenaar wordt gesteld dat na annulering van de eerste aankoop is besloten de meubels van een ander bedrijf over te nemen, maar dit valt niet te rijmen met de verklaring ter zitting dat de overgenomen inventaris al in de winkel aan de Leyweg stond en dat deze werd gebruikt door de vorige exploitant van de winkel.
12. Verder is niet duidelijk door wie de kwitanties zijn opgemaakt en ondertekend. De rechtbank merkt daarbij op dat de kwitanties zijn opgemaakt op papier met het logo van [eiseres] en ook bij de handtekening dat logo is afgedrukt. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd geen informatie kunnen geven over deze kwitanties. Ook de schriftelijke verklaring met dagtekening 5 februari 2020 van B. Guo, ten tijde van de overname van de winkelinventaris bestuurder van [B.V. 3] BV, werpt geen nader licht op de kwitanties. Uit deze verklaring blijkt niet door wie en wanneer de kwitanties zijn opgemaakt en ondertekend.
13. Uit de stukken blijkt dat [B.V. 4] BV de inventaris in 2009 heeft aangeschaft. In de koopovereenkomst wordt weliswaar vermeld dat de inventaris door [B.V. 3] BV is verkregen van [B.V. 4] BV, maar verweerder heeft onweersproken verklaard dat in de administraties van [B.V. 4] BV en [B.V. 3] BV daarvan niets is terug te vinden.
14. De factuur van [B.V. 3] BV heeft als datum 5 juli 2013. Volgens de kwitanties zouden op respectievelijk 1 mei 2013, 5 juni 2013 en 3 juli 2013 reeds deelbetalingen zijn gedaan van elk € 25.000. Opmerkelijk is dat op de factuur niet wordt vermeld dat deze deelbetalingen zijn gedaan en wordt verzocht het volledige factuurbedrag over te maken op een specifieke bankrekening.
15. Eiseres heeft geen aanvullend bewijs geleverd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat zij daadwerkelijk een winkelinventaris heeft overgenomen voor een bedrag van € 90.750 (inclusief omzetbelasting). De aftrek omzetbelasting van € 15.750 ter zake van de inkoop van een winkelinventaris is daarom terecht gecorrigeerd.
De vergrijpboete
16. Ingevolge artikel 67f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), kan aan de belastingplichtige een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan diens opzet of grove schuld is te wijten dat omzetbelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Verweerder heeft een vergrijpboete opgelegd, omdat - naar hij stelt - sprake is van opzet. De bewijslast voor de aanwezigheid van (voorwaardelijke) opzet rust op verweerder.
17. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat eiseres wist dat er sprake was van een gefingeerde inkoop. Door desondanks aftrek van omzetbelasting te claimen voor deze gefingeerde inkoop, heeft eiseres doelbewust het risico genomen dat te weinig omzetbelasting zou worden betaald of dat er niet, dan wel te laat zou worden betaald.
18. Het enkele feit dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een winkelinventaris heeft overgenomen voor een bedrag van € 90.750 (inclusief omzetbelasting), is onvoldoende om bewezen te achten dat er sprake is van een gefingeerde inkoop. Aldus is verweerder niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat er sprake is van (voorwaardelijk) opzet of grove schuld. De vergrijpboete kan daarom niet in stand blijven.
19. Eiseres heeft verder verklaard dat zij zich zeer onheus bejegend heeft gevoeld tijdens het hoorgesprek en dat zij het gevoel heeft als fraudeur te worden beschouwd. Ook tijdens het hoorgesprek van 15 oktober 2019 en in haar schriftelijke reactie op het verslag daarvan heeft eiseres vermeld zich geïntimideerd en bedreigd te hebben gevoeld. Dat dit gesprek op die manier is verlopen is voor eiseres erg vervelend, ook verweerder heeft dat ter zitting erkend. Dit brengt echter niet mee dat de naheffingsaanslag zou moeten worden verminderd of vernietigd.
De belastingrente
20. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
De redelijke termijn
21. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank heeft dit opgevat als een verzoek om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij geldt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.
22. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 16 november 2018. Nu de rechtbank uitspraak doet op 10 mei 2022, heeft de behandeling van bezwaar en beroep in totaal drie jaar en, naar boven afgerond, zes maanden geduurd. De rechtbank ziet aanleiding om de termijn van twee jaar die als uitgangspunt dient voor de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase als gevolg van de coronacrisis te verlengen met vier maanden (Gerechtshof Den Haag 22 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:490). De redelijke termijn is dan overschreden met één jaar en twee maanden. Eiseres heeft daarom recht op een vergoeding van immateriële schade van € 1.500. Gelet op het tijdsverloop tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar van 4 september 2020 komt de termijnoverschrijding geheel voor rekening van verweerder.
Slotsom
23. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard voor zover het betrekking heeft op de vergrijpboete en dient het beroep voor het overige
ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
24. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759, en een wegingsfactor 1). De gemachtigde heeft in de bezwaarfase geen proceshandelingen verricht waarvoor proceskosten kunnen worden vergoed.
25. Aan eiseres is ter zake van de indiening van dit beroep geen griffierecht in rekening gebracht.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de vergrijpboete en verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboete;
  • vernietigt de vergrijpboete;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.500;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, voorzitter, en mr. G.J. Ebbeling en
mr. K.G. Scholten, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.