ECLI:NL:RBDHA:2022:5690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
NL22.8020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op grond van kennelijke ongegrondheid en bewijslastverdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een opvolgende asielaanvraag van eiser, die de Venezolaanse nationaliteit heeft. Eiser had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste zijn afgewezen of niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optreedt. De rechtbank oordeelt dat de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond is, omdat de door eiser aangevoerde redenen voor zijn vrees voor vervolging in Venezuela niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft gesteld dat hij en zijn familie het doelwit zijn van de Colectivos, een gewapende groep in Venezuela, maar de rechtbank volgt de overwegingen van verweerder dat deze claims niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat is geweest om de benodigde documenten te overleggen die zijn claims zouden ondersteunen, en dat eerdere verklaringen van eiser in eerdere procedures ongeloofwaardig zijn bevonden. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een onmogelijke bewijslast voor eiser en dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8020

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopBij besluit van 30 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.8021, op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Venezolaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser is in 2011 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor zijn studie in Nederland. In 2016 heeft hij een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Na afwijzing van deze aanvraag, heeft eiser in 2017 zijn eerste asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij besluit van 4 mei 2017 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast. [1] In 2019 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is buiten behandeling gesteld bij besluit van 8 april 2019. Hiertegen is geen beroep ingesteld, zodat ook dit besluit in rechte vaststaat. In 2021 heeft eiser een derde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 15 juli 2021 heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 10 augustus 2021 door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht niet-ontvankelijk verklaard wegens een gebrek aan procesbelang. [2]
3. Nadat eiser werd aangehouden door de vreemdelingenpolitie, heeft hij op 28 maart 2022 de onderhavige, opvolgende asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. De Colectivos hebben het op de familie van eiser gemunt en hebben de kliniek die eisers familie bezit meerdere malen aangevallen. Ook zijn werknemers van de kliniek afgeperst. Hij vreest bij terugkeer te worden vermoord door de Colectivos. Verder is de boerderij die in het bezit was van eisers familie onteigend door de Venezolaanse autoriteiten en staat eisers naam op de Tascón-lijst.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. [3] Verweerder acht niet geloofwaardig dat personeelsleden van de kliniek van eiser en zijn familie zijn afgeperst door de Colectivos of dat de kliniek is aangevallen. Verweerder heeft daarbij betrokken dat alle problemen van eiser zijn oorsprong vinden in de gestelde problemen van zijn broer, die in de vorige procedure niet geloofwaardig zijn bevonden. Ten aanzien van de aangiftes van de personeelsleden heeft verweerder overwogen dat niet is aangetoond dat dit daadwerkelijk personeelsleden zijn van de kliniek. Daarnaast heeft verweerder tegengeworpen dat eiser documenten niet heeft kunnen overleggen, terwijl hij tijdens zijn derde asielprocedure heeft verklaard dat hij deze documenten binnen enkele weken zou ontvangen.
5. Eiser voert daartegen het volgende aan. Eiser was voorafgaand aan de aan hem opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring bezig met het verzamelen van documenten voor een nieuwe asielaanvraag. Hij had relevante documenten ter onderbouwing van een nieuwe aanvraag in zijn mailbox staan, maar hij kon in vreemdelingenbewaring hier geen toegang toe krijgen omdat hiervoor medewerking nodig was van Vluchtelingenwerk. Ten onrechte is verweerder hieraan voorbijgegaan. Dat verweerder vervolgens heeft gesteld dat het overleggen van documenten tijdens het gehoor geen toegevoegde waarde had, is een fundamenteel zorgvuldigheidsgebrek dat niet kan worden hersteld in de beroepsfase. Verweerder heeft ook geweigerd een e-mailadres te verstrekken, waardoor eiser de stukken niet heeft kunnen indienen in de besluitvormingsfase. In beroep legt eiser daarom alsnog de volgende stukken over: een uiteenzetting van de feiten door eiser, een uittreksel van het handelsregister met een vertaling, enkele tweets met een vertaling, een brief over het lidmaatschap van eiser van de Partido Socialcristiano en twee aangiftes van 16 juli 2018 respectievelijk 23 mei 2020. Verder is het onjuist en onrechtmatig dat verweerder op voorhand heeft geconcludeerd dat de documenten van eiser voortborduren op een in een vorige procedure ongeloofwaardig geacht asielmotief. Verweerder plaatst eiser voor een onmogelijke bewijsopdracht door te stellen dat eiser aannemelijk dient te maken dat de aangevers daadwerkelijk werkzaam waren in de kliniek waar de aanvallen hebben plaatsgevonden. Ook is het onmogelijk voor verweerder om te stellen dat de nieuwe gebeurtenissen sinds de vorige procedures niet om andere redenen hebben plaatsgevonden dan waarover eiser in eerdere procedures heeft verklaard. Er is voorts sprake van rechtsongelijkheid, nu verweerder wel gelooft dat de aanvallen gelinkt zijn aan de Colectivos maar het relaas voor het overige niet geloofwaardig acht. Daarnaast bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek, omdat verweerder eiser heeft gevolgd in een van zijn stellingen maar niet heeft gemotiveerd waarom dit niet leidt tot een andere conclusie. Tot slot heeft verweerder onzorgvuldig en in strijd met het arrest Gnandi [4] gehandeld door hangende de beroepsprocedure een aanvraag voor een laisser-passer in te dienen bij de Venezolaanse autoriteiten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van de documenten die eiser ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft willen overleggen. Uit de door verweerder overgelegde mailwisseling met een medewerker van het detentiecentrum Rotterdam blijkt dat eiser op 16 april 2022 in de gelegenheid is gesteld om zijn familie te machtigen voor zijn Google-account zodat hij documenten kon overleggen. Dat eiser de documenten niet eerder dan in beroep heeft overgelegd, heeft verweerder dan ook niet ten onrechte tegengeworpen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser reeds in de derde asielprocedure heeft verklaard dat hij twee aangiftes met apostilles binnen twee á drie weken zou ontvangen. De stelling van eiser ter zitting dat hij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag, dat via videoverbinding heeft plaatsgevonden, documenten bij zich had en deze voor de camera heeft gehouden, volgt de rechtbank niet. Dit blijkt immers niet uit het rapport van gehoor en is ook niet eerder dan ter zitting aangevoerd. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een fundamenteel zorgvuldigheidsgebrek omdat verweerder overlegging van bepaalde stukken niet van toegevoegde waarde vond. Uit het gehoor blijkt dat eiser stukken wilde overleggen die zien op de eigendom van de kliniek en de boerderij, zijn politieke activiteiten en de Tascón-lijst. Nu verweerder dit reeds geloofwaardig heeft geacht in een eerdere procedure, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat overlegging van deze stukken geen toegevoegde waarde had. Dat verweerder geen e-mailadres heeft verstrekt aan eiser, leidt ook niet tot het oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, heeft eiser in de zienswijze verzocht om een e-mailadres van verweerder in verband met het willen opsturen van een door hem opgesteld feitenrelaas. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser in zijn procedures de feiten kenbaar heeft kunnen maken en dat de feiten die nodig zijn voor een zorgvuldige besluitvorming door verweerder beschikbaar zijn.
7. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat van eiser mag worden verwacht dat hij aantoont dat de aangevers personeelsleden zijn van de kliniek. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat geen sprake is van een onmogelijke bewijslast voor eiser. In het bestreden besluit heeft verweerder meerdere voorbeelden van manieren opgesomd waarop eiser het bestaan van een werkrelatie kan aantonen. Eiser heeft niet geconcretiseerd waarom het voor hem niet mogelijk is om op de door verweerder voorgestelde manieren de werkrelatie aan te tonen.
8. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat de aangiftes voortborduren op asielmotieven die in eerdere asielprocedures ongeloofwaardig zijn bevonden. Immers heeft eiser tijdens eerdere procedures over zijn problemen met de Colectivos verklaard en in de derde procedure ook over de aanvallen op de kliniek door de Colectivos. De ongeloofwaardigheid hiervan staat in rechte vast. Niet ten onrechte heeft verweerder overwogen dat de door eiser overgelegde aangiftes dit oordeel niet anders maken, nu niet ten onrechte is geconcludeerd dat niet aangetoond is dat de aangevers personeelsleden zijn van de kliniek. Verder heeft verweerder ter zitting voldoende toegelicht dat de enkele omstandigheid dat het door verweerder laten vallen van één tegenwerping over een ongerijmdheid in eisers verklaring onvoldoende is om de problemen met de Colectivos alsnog geloofwaardig te achten.
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van strijd met het arrest Gnandi of dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door een laisser-passer aanvraag in te dienen bij de Venezolaanse autoriteiten. Daartoe is van belang dat uit de door eiser overgelegde uitdraai over de voortgangsgegevens met betrekking tot zijn uitzetting volgt dat de laisser-passer is aangevraagd in het kader van de aan eiser opgelegde bewaringsmaatregel. Niet is gebleken dat met de Venezolaanse autoriteiten informatie is gedeeld met betrekking tot eisers asielprocedure. Gelet op deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat met de enkele aanvraag van de laisser-passer afbreuk is gedaan aan de effectiviteit van het beroep tegen de afwijzing van eisers asielaanvraag.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr.W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank van 1 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5796 en uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2017, 201704577/1/V2.
2.Zaaknummer NL21.11996 (niet gepubliceerd).
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Arrest van het Hof van Justitie in de zaak Gnandi van 19 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:465.