ECLI:NL:RBDHA:2022:5691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
NL22.4302 en NL22.4303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische vrouw met gezinshereniging in België en vrees voor eerwraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische vrouw die in België een verblijfsvergunning had verkregen op basis van gezinshereniging. De vrouw, die tegen de wil van haar ouders met een Nederlandse man was getrouwd, vreesde voor eerwraak van haar familie en vroeg asiel aan in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag echter niet in behandeling genomen, met als argument dat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De vrouw heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 31 maart 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De vrouw was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na de zitting. De vrouw heeft aangevoerd dat haar bijzondere omstandigheden, waaronder de vrees voor eerwraak, aanleiding zouden moeten zijn voor Nederland om haar aanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel erop mocht vertrouwen dat België de asielaanvraag van de vrouw in overeenstemming met de richtlijnen zou behandelen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding had hoeven zien om de aanvraag van de vrouw in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de vrouw kan worden overgedragen aan België. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.4302 (beroep)
NL22.4303 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres en verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Procesverloop

Met het besluit van 14 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het beroep en de voorlopige voorziening op 31 maart 2022 op een digitale zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig [de persoon] , echtgenoot van eiseres. De rechtbank heeft het onderzoek na afloop van de zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en is in 2018 met een visum voor gezinshereniging naar België gereisd samen met haar moeder. De vader van eiseres is een erkend vluchteling in België. Eiseres heeft in België geen asiel aangevraagd maar heeft een verblijfsvergunning gekregen in het kader van gezinshereniging voor steeds een jaar, laatstelijk verlengd tot 23 maart 2022. Eiseres heeft op 9 augustus 2021 in Nederland asiel aangevraagd.
Besluit verweerder
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om de aanvraag van eiseres onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Beroepsgronden van eiseres
3. Eiseres voert aan dat haar bijzondere, individuele omstandigheden maken dat verweerder haar aanvraag aan zich moet trekken. Verweerder gaat eraan voorbij dat de pijn van eiseres nu niet ligt in de situatie die zij in Syrië is ontvlucht maar dat zij vreest voor de situatie die zij in België het hoofd moet bieden. Eiseres is tegen de wil van haar ouders getrouwd met een Nederlandse man en op dit moment in verwachting. Zij vreest voor eerwraak van haar familie en daarmee voor schending van artikel 3 van het EVRM [2] . Eiseres heeft ter onderbouwing hiervan een risicoscreening door de Blijfgroep, een proces verbaal van aangifte van bedreiging bij de politie, een hulpbrief van maatschappelijk werk [plaats] van 12 januari 2021 en een brief van de GGD [locatie] overgelegd. Daarnaast voert eiseres aan dat de Belgische autoriteiten zich niet hebben kunnen uitlaten over de vraag of zij in staat zijn eiseres in België te beschermen tegen de gevreesde eerwraak en die zelfs reikt over de grenzen van België. Alleen met kennisname van de informatie die eiseres heeft aan gevoerd als bezwaren tegen de overdracht aan België is het immers mogelijk om te kunnen steunen op het wederzijdse interstatelijke vertrouwensbeginsel. Ten slotte wordt het prille gezinsleven met het ongeboren kind door overdracht aan België uiteengerukt terwijl door de vrees voor eerwraak vestiging in België geen optie is. Eiseres voelt zich veilig bij haar man in Nederland. België is een klein land waarin zij snel door familie gevonden kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel erop mag vertrouwen dat België het asielverzoek van eiseres in overeenstemming met alle van toepassing zijnde richtlijnen in behandeling neemt. Eiseres kan haar asielmotieven dan ook in België naar voren brengen. Als eiseres vreest voor eerwraak door haar familie dient zij bescherming te vragen bij de Belgische autoriteiten. Eiseres heeft dat niet gedaan. De door eiseres overgelegde stukken geven hoofdzakelijk weer wat eiseres en haar partner zelf hebben verklaard. Eiseres heeft met haar verklaringen en de overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten van België haar niet zouden kunnen of willen helpen. Ook anderszins is dit laatste niet gebleken.
5. In geschil is dan nog of verweerder in het licht van de aangevoerde omstandigheden heeft kunnen afzien van toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat het bij een claimverzoek gaat om het verstrekken van informatie ter vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Verweerder moet juist niet het asielrelaas of de bezwaren tegen de overname aan de verantwoordelijke lidstaat verstrekken. Verweerder heeft gesteld dat een asielprocedure niet de geëigende weg is voor eiseres om bij haar echtgenoot in Nederland te verblijven en het gezinsleven vorm te geven. Ook is het niet relevant dat België een kleiner land is dan Nederland. De rechtbank volgt verweerder. Eiseres heeft op de zitting aangegeven dat zij inmiddels een reguliere verblijfsvergunning heeft aangevraagd.
Conclusie
6.1.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om met in achtneming van artikel 17 van de Dublinverordening eiseres verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen.
6.2.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres mag worden overgedragen aan
België. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat bij deze uitspraak op het beroep is beslist. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in de zaak met nummer NL22.4302 ongegrond.
- wijst het verzoek in de zaak met nummer NL22.4303 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.E. Swinkels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover op het beroep is beslist, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.