ECLI:NL:RBDHA:2022:5693
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielberoep
In deze zaak heeft verzoeker op 17 februari 2022 beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 3 maart 2022 een verweerschrift ingediend. Op 8 april 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd, waarna verzoeker het beroep heeft ingetrokken en verzocht om verweerder in de kosten van de procedure te veroordelen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Echter, de rechtbank stelt vast dat verzoeker verweerder bij brief van 3 februari 2022 in gebreke heeft gesteld, maar dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag prematuur is ingediend, omdat de termijn van twee weken nog niet was verstreken op het moment van indienen.
Hierdoor zou de rechtbank het beroep, indien het niet was ingetrokken, niet-ontvankelijk hebben verklaard. Dit betekent dat het verzoek van verzoeker om verweerder te veroordelen in de proceskosten niet voor inwilliging in aanmerking komt. De rechtbank heeft daarom het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.