ECLI:NL:RBDHA:2022:5701
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na afwijzing asielaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.W.M. van Breda, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 30 april 2022 de asielaanvraag van verzoeker had afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, terwijl de zaak samen met een andere zaak (NL22.8020) op 25 mei 2022 op zitting werd behandeld. Tijdens deze zitting was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder was vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er inmiddels een uitspraak is gedaan in de andere zaak (NL22.8020), waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Daarnaast is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.