ECLI:NL:RBDHA:2022:5727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
NL22.3998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel 'familie en gezin', maar deze aanvraag werd op 9 september 2021 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de eiseres tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 15 februari 2022. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres op 11 mei 2022 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste, omdat zij niet beschikte over een geldige mvv en niet had aangetoond dat zij in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. De eiseres voerde aan dat zij analfabeet was en dat haar medische beperkingen niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de eiseres en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onredelijk had gehandeld door de aanvraag af te wijzen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en de eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3998

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui)

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Bij besluit van 15 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen die afwijzing ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1973 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 26 mei 2021 heeft zij een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar Nederlandse partner [naam partner] (referent), die is geboren op [geboortedatum referent] 1944. Bij haar aanvraag heeft zij verzocht om ontheffing van het inburgeringsvereiste.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een geldige mvv. Eiseres voldoet niet aan het inburgeringsvereiste en zij komt niet in aanmerking voor vrijstelling van dat vereiste. Ook heeft eiseres volgens verweerder niet aangetoond dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor zij in aanmerking komt voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. Verweerder is van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar best heeft gedaan om te slagen voor (onderdelen van) het inburgeringsexamen. Tot slot is de weigering om de gevraagde mvv te verlenen niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [1] , aldus verweerder.
3. Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte niet heeft ontheven van het inburgeringsvereiste. Uit de verklaring van de door de Nederlandse ambassade aangewezen arts, dr. Seddiki volgt namelijk dat eiseres analfabeet is, gezichtsbeperkingen heeft aan beide ogen en dat de cognitieve vaardigheden van eiseres op dit moment beperkt zijn. Eiseres heeft verder twee verklaringen overgelegd van Profcom van 14 september 2020 en 20 augustus 2021, waaruit blijkt dat zij vanwege haar analfabetisme niet in staat is de cursus ‘Nederlandse taalvaardigheid’ te volgen. Verder stelt eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat eiseres en referent afhankelijk van elkaar zijn omdat zij beiden ziek zijn. Referent is daarnaast op leeftijd en het is noodzakelijk dat hij in Nederland wordt behandeld. Eiseres doet in dat verband een beroep op artikel 8 van het EVRM. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 april 2021 [2] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ontheffing van het inburgeringsvereiste
4. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw [3] kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien een inburgeringsplichtige vreemdeling niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij. Niet in geschil is dat eiseres inburgeringsplichtig is en niet in aanmerking komt voor vrijstelling. In geschil is of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor eiseres in aanmerking moet komen voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. [4] Verweerder beoordeelt of de vreemdeling in aanmerking komt voor ontheffing op basis van de persoonlijke situatie van de vreemdeling, de aangevoerde omstandigheden, de getoonde wil om voor het examen te slagen, en de inspanningen die daarvoor geleverd zijn. [5]
5. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiseres nooit (onderdelen van) het inburgeringsexamen heeft afgelegd en dat eiseres niet heeft toegelicht welke inspanningen zij heeft verricht om het examen te halen. De verklaringen van Profcom heeft verweerder onvoldoende mogen vinden, nu niet duidelijk is geworden in hoeverre Profcom voldoende gekwalificeerd is om een cursus ter voorbereiding op een examen te geven. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat uit de overgelegde verklaringen van Profcom niet volgt of de cursus die eiseres stelt te hebben gevolgd, gericht was op het inburgeringsexamen en of deze cursus geschikt is voor analfabeten. Verweerder heeft bij zijn beoordeling ook mogen betrekken dat de verklaringen inhoudelijk tegenstrijdig zijn. In de verklaring van 14 augustus 2020 staat dat eiseres de cursus Nederlandse taalvaardigheid volgt maar dat zij per 5 januari 2020 deze cursus niet kon volgen vanwege haar analfabetisme. In de verklaring van 20 augustus 2021 staat vermeld dat eiseres de cursus vanaf 15 januari 2021 tot eind juli 2021 heeft gevolgd maar deze niet kon volgen vanwege haar analfabetisme. Verweerder heeft daarnaast voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat eiseres analfabeet is door te wijzen op gratis zelfstudiepakketten die speciaal ontwikkeld zijn voor analfabeten. Verweerder heeft in dat kader mogen opmerken dat niet is gebleken dat eiseres gebruikt heeft gemaakt van deze pakketten of dat dit lesmateriaal niet geschikt is voor haar.
6. De verklaring van dr. Seddiki van 28 september 2021 heeft verweerder ook onvoldoende kunnen vinden om eiseres van de verplichting tot het halen van het inburgeringsexamen te ontheffen. Hoewel uit de verklaring blijkt dat er bij eiseres beperkingen zijn geconstateerd, blijkt uit diezelfde verklaring dat eiseres met behulp van visuele hulpmiddelen in staat moet worden geacht het examen te behalen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de verklaring niet volgt dat eiseres op medische gronden niet in staat is om passende inspanningen te leveren of voor (onderdelen van) het examen te slagen.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor ontheffing van de inburgeringsplicht.
Artikel 8 van het EVRM
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM en dat hij daarbij het belang van de Nederlandse overheid heeft afgewogen tegen het persoonlijk belang van eiseres en referent. Verweerder heeft daarbij betrokken dat eiseres nooit eerder in Nederland een verblijfsvergunning heeft gehad en dat zij niet met referent heeft samengewoond. De stellingen dat eiseres en referent medisch afhankelijk van elkaar zijn, dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen omdat referent ziek is en in Nederland behandeling behoeft en daarnaast de familie van referent in Nederland woonachtig is, heeft eiseres niet onderbouwd met (medische) documenten. De rechtbank acht de door verweerder gemaakte belangenafweging daarom niet onredelijk en verweerder heeft onder de gegeven omstandigheden dan ook geen doorslaggevend gewicht hoeven toe te kennen aan het belang van eiseres bij eerbiediging van haar familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
De inherente afwijkingsbevoegdheid
9. De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de
inherente afwijkingsbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 4:84 van de Awb [6] , heeft eiseres niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanleiding om het bestreden besluit onrechtmatig te achten.
Hoorplicht
10. De rechtbank overweegt dat met toepassing van artikel 7:3 van de Awb van het horen kan worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. Dit volgt ook uit de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling. [7] Op basis van het door eiseres ingediende bezwaarschrift kon verweerder in redelijkheid concluderen dat op voorhand duidelijk was dat zij niet aan de voorwaarden voldeed van de gevraagde mvv. Verweerder heeft het bezwaar daarom kennelijk ongegrond mogen verklaren. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
6.Algemene wet bestuursrecht.