ECLI:NL:RBDHA:2022:5727
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste en artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel 'familie en gezin', maar deze aanvraag werd op 9 september 2021 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de eiseres tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 15 februari 2022. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres op 11 mei 2022 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste, omdat zij niet beschikte over een geldige mvv en niet had aangetoond dat zij in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. De eiseres voerde aan dat zij analfabeet was en dat haar medische beperkingen niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de eiseres en dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onredelijk had gehandeld door de aanvraag af te wijzen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en de eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.