ECLI:NL:RBDHA:2022:575
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verjaring van bevoegdheid tot invordering van verbeurde dwangsommen in bestuursrechtelijke context
In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2022, in de zaak SGR 20/4575, heeft de rechtbank geoordeeld over de ontvankelijkheid van het beroep van eiser tegen het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland. Eiser had vier lasten onder dwangsom opgelegd gekregen wegens onvoldoende onderhoud aan de waterkering. Na het indienen van een bezwaar, dat ongegrond werd verklaard, heeft eiser beroep ingesteld. Echter, in een brief van 18 mei 2021 heeft verweerder medegedeeld dat de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsommen was verjaard, omdat er meer dan een jaar was verstreken sinds de verbeurdverklaring van de dwangsommen tussen oktober en december 2019.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder geen stuitingshandelingen heeft verricht, waardoor de rechtsvordering tot betaling van de dwangsommen is verjaard. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien het vervallen van het procesbelang voor risico van verweerder komt, is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 759,-. Daarnaast is verweerder opgedragen het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige stuitingshandelingen in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van verjaring voor de invordering van dwangsommen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen.