ECLI:NL:RBDHA:2022:576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
SGR 20/6539
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van de bevoegdheid tot invordering van verbeurde dwangsommen in bestuursrechtelijke context

In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2022, in de zaak SGR 20/6539, heeft de rechtbank geoordeeld over de bevoegdheid tot invordering van verbeurde dwangsommen. Eiser, een inwoner van een niet gespecificeerde woonplaats, had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland, dat de verbeurde dwangsommen van in totaal € 8.118,75 had ingevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsommen zijn verbeurd tussen 28 oktober 2019 en 23 december 2019. Volgens artikel 5:35, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht verjaart de rechtsvordering tot betaling van een verbeurde dwangsom na een jaar. Aangezien er meer dan een jaar is verstreken sinds de laatste verbeurde dwangsom, heeft de rechtbank geoordeeld dat de bevoegdheid tot invordering is verjaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang meer was bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank heeft bovendien bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- dient te vergoeden, aangezien het vervallen van het procesbelang voor risico van verweerder komt. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland, verweerder

(gemachtigde: mr. L.C. Haeck).

Procesverloop

In een viertal besluiten van 11 februari 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder de door eiser verbeurde dwangsommen van € 3.375,-, € 4.575,-, € 750,- en € 2.125,- ingevorderd.
Met het besluit van 27 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard met dien verstande dat de totale invordering wordt gematigd tot € 8.118,75.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. Bij brief van 12 mei 2021 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsommen inmiddels is verjaard.
2. Gelet daarop, is de rechtbank van oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en doet zij uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep niet-ontvankelijk is.
3. In de brief van 12 mei 2021 licht verweerder toe dat de opgelegde dwangsommen zijn verbeurd tussen 28 oktober 2019 en 23 december 2019. Op grond van artikel 5:35, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht verjaart de rechtsvordering tot betaling van een verbeurde dwangsom door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd. Omdat er sinds 23 december 2019 meer dan een jaar is verstreken, betekent dit dat verweerder de dwangsommen niet meer kan invorderen. Nu verweerder geen verdere dwangsommen meer kan opleggen op basis van de opgelegde lasten, heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit.
4. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Nu het vervallen van het procesbelang door het achterwege laten van een tijdige stuitingshandeling voor risico van verweerder komt, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.