ECLI:NL:RBDHA:2022:577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
SGR 20/4917
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, een voormalig peuterleidster, had zich op 5 september 2011 ziek gemeld vanwege psychische klachten en ontving vanaf 2 september 2013 een WIA-uitkering. Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft op 18 oktober 2019 besloten dat eiseres per 19 december 2019 geen recht meer had op deze uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd in een later stadium door verweerder gehandhaafd, ondanks het bezwaar van eiseres.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij zij aanvoerde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de ernst van haar klachten en dat zij ten onrechte niet was gehoord tijdens de hoorzitting, die was geannuleerd vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelde dat het horen een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure en dat verweerder niet van de hoorplicht had mogen afzien. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit wegens schending van de hoorplicht.

Desondanks besloot de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat de medische beoordeling van de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en de beperkingen van eiseres adequaat waren vastgelegd. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.518,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Benali),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Stichting Christelijk Onderwijs Haaglanden, uit Den Haag (hierna: de werkgever)
(gemachtigde: mr. K. Gomes).

Procesverloop

Met het besluit van 18 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres per 19 december 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Met het besluit van 17 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was voorheen werkzaam als peuterleidster bij de werkgever voor gemiddeld 28,2 uur per week. Eiseres heeft zich op 5 september 2011 ziek gemeld wegens psychische klachten. Met ingang van 2 september 2013 is aan eiseres een WIA-uitkering toegekend. Op verzoek van de werkgever heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 19 december 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Aan deze besluitvorming heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag gelegd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de ernst van haar klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Zij is niet in staat om zelfstandig het huishouden te voeren en krijgt hiervoor ondersteuning van de gemeente. Zij acht zich niet in staat om de voorgestelde functies uit te voeren, nu deze te belastend zijn gelet op haar klachten. Daarnaast stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord. De hoorzitting is geannuleerd vanwege de coronacrisis, maar verweerder had eiseres wel telefonisch kunnen horen, hetgeen ten onrechte is nagelaten.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat het horen een essentieel onderdeel vormt van de bezwaarschriftprocedure. Ingevolge artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de belanghebbende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Op grond van de in artikel 7:3 van de Awb genoemde gevallen kan van het horen worden afgezien. Niet is gebleken dat aan een van de in dat wetsartikel genoemde voorwaarden is voldaan. Verweerder had daarom niet van een hoorzitting af mogen zien. De beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook, zodat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens schending van de hoorplicht.
5. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
5.1
Verweerder mag zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.2
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres op 2 september 2019 medisch onderzocht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van diezelfde datum. In dit rapport is vermeld dat op basis van de beschikbare informatie in combinatie met de gegevens uit het eigen onderzoek valt te concluderen dat eiseres belastbaar te achten is met beperkingen. Haar ervaren belemmeringen zijn plausibel, consistent en voortkomende uit geobjectiveerde problematiek. Op basis van deze belemmeringen worden beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren, met daarnaast beperkingen op werken ’s nachts en in onregelmatigheid. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 september 2019.
5.3
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 11 juni 2020 een rapport opgesteld, gebaseerd op dossieronderzoek. De verzekeringsarts b&b beschrijft dat de psychische klachten van eiseres bij de primaire beoordeling uitvoerig ter sprake zijn gekomen en zelfs centraal hebben gestaan bij het medisch onderzoek. Depressieve episode, rouwreactie en posttraumatische stressstoornis zijn als aanwezige diagnoses genoemd. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn de gevolgen van deze klachten – in termen van beperkingen en mogelijkheden – door de primaire verzekeringsarts adequaat weergegeven. In de FML is, rekening houdend met de klachten van eiseres, een fors verminderde belastbaarheid aangenomen. In bezwaar heeft eiseres niets aangevoerd of overgelegd waaruit meer beperkingen kunnen worden afgeleid. De verzekeringsarts b&b handhaaft daarom de FML.
5.4
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat zij in bezwaar niet op een spreekuur is opgeroepen. De rechtbank overweegt dat de primaire verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht en eiseres psychisch heeft onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft tot een heroverweging op basis van het dossier besloten vanwege de inhoud van het bezwaarschrift en de al aanwezige gegevens. De rechtbank stelt vast dat alle beschikbare medische informatie en alle klachten van eiseres zijn meegenomen in de beoordeling. Gelet op het uitgebreide psychische onderzoek in de primaire fase en de aanwezigheid van medische informatie is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en de verzekeringsarts b&b eiseres niet op een spreekuur had hoeven oproepen. Het enkele feit dat in het rapport van 26 februari 2021 is vermeld dat deze procedure een 41-jarige man betreft, acht de rechtbank een kennelijke verschrijving en is geen reden de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van eiseres voor onzorgvuldig te houden.
5.5
Met betrekking tot de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling overweegt de rechtbank dat de beperkingen ten gevolge van de klachten van eiseres in de FML zijn opgenomen. Zo zijn er gezien de psychische problematiek van eiseres in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren beperkingen aangenomen, onder andere ten aanzien van het verdelen van de aandacht, het herinneren, het hanteren van emotionele problemen van anderen, omgaan met conflicten en samenwerken. Daarnaast zijn er meerdere specifieke voorwaarden voor het persoonlijk en sociaal functioneren in arbeid aangenomen, een aanpassing aan fysieke omgevingseisen (geen stof en geen pollen), een beperking in dynamische handelingen (frequent zware lasten hanteren tijdens het werk) en een beperking in de werktijden (niet ‘s nachts werken en geen onregelmatige werktijden). De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze medische beoordeling te twijfelen.
5.6
Eiseres heeft in beroep aanvullende (medische) informatie in het geding gebracht, te weten een behandelplan van GZ-psycholoog C. Dedei van 7 november 2019, een brief van de huisarts O. Demir van 27 augustus 2020, een zorgovereenkomst met H.V.P. Zorg van 23 juli 2020 en een brief van ambulant maatschappelijk werker S. Tan-A-Kiam van 15 oktober 2020. De verzekeringsarts b&b heeft op deze stukken gereageerd in een aanvullend rapport van 26 februari 2021. In dit rapport beperkt de verzekeringsarts b&b zich tot de vaststelling dat de informatie, hoewel deze tweemaal is overgelegd, niet leesbaar is. De rechtbank overweegt dat in het behandelplan van de GZ-psycholoog slechts wordt gesproken over de behandeling van psychosociale problemen. De huisarts benoemt geen andere psychische problemen dan reeds bekend waren aan de verzekeringsarts. De ambulant maatschappelijk werker, nog daargelaten dat deze geen medicus is, benoemt slechts door eiseres doorgemaakt life events die ook vermeld worden in de rapportage van de verzekeringsarts en sociale problematiek. Tot slot kunnen aan een zorgovereenkomst geen medische gegevens worden ontleend. Naar het oordeel van de rechtbank betreffen de in beroep ingebrachte stukken dan ook geen nieuwe medische gegevens en kunnen daarom geen aanleiding zijn tot twijfel aan de medische beoordeling. Dat eiseres ondersteuning krijgt van de gemeente om het huishouden te voeren, is evenmin aanleiding om meer beperkingen op te nemen in de FML nu het daar gaat om een geheel anders beoordelingskader. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts b&b over de beperkingen van eiseres.
5.7
Dit betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
6. Uitgaande van de juistheid van de FML, ziet de rechtbank geen aanleiding de arbeidskundige beoordeling voor onjuist te houden. Eiseres heeft daar ook geen specifieke gronden tegen aangevoerd.
7. Het beroep is gegrond.
8. Het bestreden besluit wordt vernietigd met het in stand laten van de rechtsgevolgen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.