In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. De eiser had zijn aanvraag ingediend om bij zijn Litouwse partner te kunnen verblijven. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat er sprake zou zijn van een schijnrelatie, waarbij eiser en zijn partner tijdens een hoorzitting tegenstrijdige verklaringen zouden hebben afgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris, waarin het bezwaar van eiser ongegrond was verklaard.
Tijdens de zitting op 22 april 2022 waren zowel eiser als zijn partner aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser en zijn partner zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom er sprake zou zijn van een schijnrelatie. De rechtbank oordeelde dat de meerderheid van de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser en zijn partner betrekking hadden op niet-essentiële details en dat er voldoende bewijs was voor de echtheid van hun relatie, waaronder medische documenten die de zwangerschap van de partner bevestigden.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen twee maanden een nieuw besluit te nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de bewijsstukken en de noodzaak voor de staatssecretaris om een eerlijke en transparante procedure te waarborgen.