ECLI:NL:RBDHA:2022:578
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering en de toepassing van artikel 39a WAO
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. L.A.M. van der Geld, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door A. Arabkhani. De zaak betreft de herziening van een WAO-uitkering van de eiser, die zich had gemeld wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid niet binnen de wettelijk vereiste termijn viel. De rechtbank oordeelde dat de laatste herziening van de WAO-uitkering van eiser had plaatsgevonden op 2 augustus 2010, en dat de ziekmelding van 13 mei 2020 buiten de vijfjaarstermijn viel zoals bedoeld in artikel 39a van de WAO. Eiser had aangevoerd dat zijn eerdere meldingen van verslechtering van zijn gezondheid als herzieningen moesten worden beschouwd, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat de wet geen ruimte biedt voor de interpretatie dat een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid als herziening kan worden aangemerkt, en dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het niet op de hoogte zijn van de termijn. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit op goede gronden berustte en dat de beroepsgronden van eiser geen doel troffen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.