ECLI:NL:RBDHA:2022:5803
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit tot vaststelling van geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, een Poolse gemeenschapsonderdaan, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin was vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht. De staatssecretaris had dit besluit genomen op basis van een voorstel van de politie, waarbij werd gesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, omdat hij geen arbeid verrichtte, niet studeerde en niet had aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte.
Tijdens de zitting heeft eiser aangevoerd dat hij wel degelijk een reële kans op arbeid heeft en dat hij in het verleden betaalde arbeid heeft verricht. Hij voegde daaraan toe dat hij momenteel zwerfafval opruimt tegen een financiële vergoeding. Eiser betoogde verder dat hij geen beroep doet op publieke middelen en dat hij zijn dochter in Polen beter kan ondersteunen vanuit Nederland. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd en dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond rechtmatig verblijf te hebben.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De uitspraak is gedaan door rechter M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier J.F.A. Bleichrodt, en is openbaar gemaakt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.