ECLI:NL:RBDHA:2022:5835
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toestemming voor plaatsing van een minderjarige buiten Nederland met analoge toepassing van artikel 1:306 BW
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden om toestemming te verlenen voor de plaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], buiten Nederland. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], die feitelijk bij de vader verblijft. De kinderrechter heeft eerder een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, en de vader heeft verzocht om [minderjarige] opnieuw naar Frankrijk te plaatsen, waar hij eerder goed heeft kunnen ontwikkelen.
De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en heeft de belangen van [minderjarige] afgewogen. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de plaatsing, waarbij zij stelde dat [minderjarige] door de vader was ontvoerd en dat hij niet naar Frankrijk mocht. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat de plaatsing bij de vader in Frankrijk in het belang van [minderjarige] is, gezien zijn ontwikkeling en de wens om terug te keren naar school en vrienden. De kinderrechter heeft de toestemming verleend met analoge toepassing van artikel 1:306 BW, en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De kinderrechter heeft benadrukt dat de toestemming niet langer kan duren dan de lopende ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, die tot 12 september 2022 loopt. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.